Les adverbes de manière en néerlandais (snel, goed)

Snel

• Hij liep snel naar binnen.  
• Jij veranderde snel van onderwerp. 

• Il est rentré rapidement
• Tu as changé rapidement de sujet  

Graag

• Zij zouden niet graag koken. 
• Ik lees graag een boek 

• Ils ne cuisineraient pas volontiers
• J’aime lire un livre  

Goed

• Jij doet het goed op de universiteit
• Hij kan goed klimmen.

• Tu réussis bien à l’unif
• Il peut bien grimper  

Langzaam

• Ik rijd langzaam door het verkeer
• Kauw langzaam je vlees ! 

• Je conduis lentement à travers la circulation
• Mâche lentement ta viande !

Stom

• Hij kijkt me stom aan
• Ze lachte stom na jullie grap. 

• Il me regarde bêtement
• Elle a ri bêtement à votre blague  

Slecht

• Jij gedraagt je slecht. 
• Ik voel me slecht

• Tu te comportes mal
• Je me sens mal  

Mooi

• Mijn broer zingt mooi.  
• Hij schilderde mooi de laatste tijd 

• Mon frère chante magnifiquement
• Il a peint magnifiquement ces derniers temps  

Kwaad

• Ik rende kwaad weg.  
• Jullie gingen kwaad naar de begrafenis. 

• Je me suis enfuie en colère
• Vous étiez en colère à l’enterrement

Voorzichtig

• We moeten voorzichtig rijden.  
• Hij ging voorzichtig vooruit op straat

• Nous devons conduire prudemment
• Il a avancé prudemment dans la rue