1e Naamval Duits (nominatief)
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inDe eerste naamval, de nominatief, is eenvoudig toe te passen. Het gaat over het onderwerp van de zin en kan worden gevonden met de vragen "Wer?" (wie) of "Was?" (Wat)
De nominatief kan gevonden worden op verschillende plaatsen in de zin.
Volg online taallessen met een professionele leraar
Het onderwerp is een persoon, of iets, dat een handeling uitvoert.
In het Duits kan het voorkomen dat de eerste naamval niet het onderwerp van de zin is. Dit gebeurt na de werkwoorden: sein, werden, bleiben, heißen, scheinen (zu sein), (sich) fühlen, en (sich) erweisen. Prädikativ wordt gebruikt om bezit toe te wijzen aan een persoon.
Dit wordt ook wel een aanhechting genoemd, aangeduid door twee komma's om het onderwerp te omschrijven.
In het schema hieronder vind je een overzicht van de lidwoorden met de verschillende uitgangen.
Bepaald lidwoord | Onbepaald lidwoord | Voorbeeld van bepaalde lidwoorden | Voorbeelden van onbepaalde lidwoorden | |
---|---|---|---|---|
Mannelijk | Der | Ein | Der Stuhl ist wunderschön. | Ein Stuhl ist wunderschön. |
Vrouwelijk | Die | Eine | Die Frau ist sehr ordentlich. | Eine Frau ist sehr ordentlich. |
Onzijdig | Das | Ein | Das Haus ist groß. | Ein Haus ist groß. |
Meervoud | Die | - | Die Eltern sind im Urlaub. |
Nu weet je hoe je de 1e naamval (nominatief) in het Duits kan toepassen. Maak de oefeningen en verbeter jouw kennis, succes!