De actieve en passieve vorm in het Duits

Lesoverzicht

1.Wat is het verschil tussen actief en passief?
2.Twee verschillen van passief schrijven
2.1.werden + het voltooid deelwoord
2.2.sein + het voltooid deelwoord
2.3.Voorbeelden
3.Oefeningen
3.1.Meerkeuze-oefening over de actief en passief
3.2.Schrijfoefening over de actieve en passieve vorm

Wat is het verschil tussen actief en passief?

Bij een zin wat geschreven is in de passief ondergaat het grammaticaal onderwerp de centrale handeling (meestal het werkwoord) waarover de zin gaat. In een actief geschreven zin is het onderwerp juist het zinsdeel dat de handeling uitvoert.

Heb je een vraag?

Volg online taallessen met een professionele leraar

Native en geverifieerde leraren
Gratis proefles
Inclusief lesmateriaal

Josanne V.

Annelie P.

Dina P.

Niccolò C.

Lara R.

Eleonore G.

Holger V.

Christiaan E.

HUGUES JPM P.

Geert J.

Schrijf je gratis in

Twee verschillen van passief schrijven

Er zijn twee manieren om een zin in de passief te schrijven. De eerste manier manier van schrijven bestaat uit het werkwoord werden + het voltooid deelwoord. De tweede manier van schrijven bestaat uit het gebruik van het werkwoord sein + het voltooid deelwoord.

1. werden + het voltooid deelwoord

Deze manier van passief schrijven wordt gebruikt waneer het onderwerp zelf de handeling ondergaat. Het is niet belangrijk om te weten door wie de handeling wordt veroorzaakt.

tijd	voorbeeld
tegenwoordige tijd	Das Auto wird gekauft.
onvoltooid verleden tijd	Das Auto ist gekauft worden.
voltooid tegenwoordige tijd	Das Auto wurde gekauft.
voltooid verleden tijd	Das Auto war gekauft worden.
future 1	Das Auto wird gekauft werden.
future 2	Das Auto wird gekauft worden sein.

2. sein + het voltooid deelwoord

Het gebruik van het werkwoord zijn wordt gebruik je wanneer eerst het onderwerp wordt vernoemd en daarna de handeling (het werkwoord) wordt uitgevoerd.

tijd	voorbeeld
tegenwoordige tijd	Das Auto ist gekauft.
onvoltooid verleden tijd	Das Auto ist gekauft gewesen.
voltooid tegenwoordige tijd	Das Auto war gekauft.
voltooid verleden tijd	Das Auto war gekauft gewesen.
futur 1	Das Auto wird gekauft sein.
future 2	Das Auto wird gekauft gewesen sein.

Voorbeelden

actief	passief
Ich trinke Wasser.	Das Wasser wird von mir getrunken.
Ich hob den Stuhl.	Der Stuhl wurde von mir gehoben.
Er hat das Essen gekocht.	Das Essen ist von ihm gekocht gewesen.
Er hatte das Essen gekocht.	Das Essen war von ihm gekocht worden.
Ich werde den Stuhl heben.	Der Stuhl wird von mir gehoben werden.
Ich werde den Stuhl gehoben haben.	Der Stuhl wird von mir gehoben worden sein.