De conjunctief (Konjunktiv) in het Duits
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inDe conjunctief wordt ook wel de aanvoegende wijs genoemd. Het is een werkwoordsvorm die een wens, aanwijzing of aansporing uitdrukt. De aanvoegende wijs bestaat grotendeels uit vaste uitdrukkingen.
Volg online taallessen met een professionele leraar
De conjunctief I wordt gebruikt voor quote's of de indirecte rede. Het is belangrijker om het te herkennen dan om het te schrijven, omdat het alleen in de krant of op de radio wordt gebruikt. Het vertelt ons namelijk een bericht. Bijvoorbeeld: "Der Verkäufer sagte, das Obst sei schlecht!" De indicatieve vorm "das Obst ist schlecht" is een feit, tijdens de subjunctieve beschrijft "das Obst sei schlecht" wat iemand ons heeft verteld (indirecte rede). De verslaggever / prater is niet verantwoordelijk voor de waarheid van deze getuigenis. De conjunctief wordt gevormd met de stam van de infinitief. Het is afgeleid van de tegenwoordige tijd van een werkwoord.
Bijvoorbeeld:
conjunctief I | sein | haben | können | müssen | reden | |
---|---|---|---|---|---|---|
ich | -e | sei | habe | könne | müsse | rede |
du | -est | seiest | habest | könnest | müssest | redest |
er/ sie/ es | -e | sei | habe | könne | müsse | rede |
wir | -en | seien | haben | können | müssen | reden |
ihr | -et | seiet | habet | könntet | müsset | redet |
sie | -en | seien | haben | können | müssen | reden |
Je gebruikt de conjunctief II, als je iets wilt, maar het gaat niet gebeuren. Een andere mogelijkheid is als je aan iets twijfelt. "Tim sagt, er habe nicht abgeschrieben" (conjunctief I) in vergelijking met "Tim sagt, er hätte nicht abgeschrieben" (conjunctief II). De spreker twijfelt meer in het tweede geval. Het is afgeleid van de verleden tijd van een werkwoord in het indicatief.
conjunctief II | sein | haben | können | müssen | reden | |
---|---|---|---|---|---|---|
ich | -e | wäre | hätte | könnte | müsste | redete |
du | -est | wärest | hättest | könntest | müttest | redetest |
er/ sie/ es | -e | wäre | hätte | könnte | müttste | redete |
wir | -en | wären | hätten | könnten | müssten | redeten |
ihr | -et | wäret | hättet | könntet | müsstet | redetet |
sie | -en | wären | hätten | können | müssten | redeten |