Infinitief in het Duits
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inDe infinitief wordt ook wel de onbepaalde wijs genoemd. Het is een werkwoordvorm die niet vervoegd is naar een persoonlijk voornaamwoord. Het wordt ook wel het hele werkwoord genoemd. De infinitief wordt gevonden door -en aan de stam toe te voegen.
Volg online taallessen met een professionele leraar
Veel werkwoorden in de infinitief worden geschreven met zu
vereisen infinitief | werkwoorden | voorbeelden met ´zu´ | vertaling |
---|---|---|---|
inspanning / plan | sich bemühen, planen, versuchen | Ich versuche, still zu halten. | Ik probeer stil te blijven. |
werkwoorden die meningen uitdrukken | denken, erwarten, vermuten | Ich vermute, den Freund gesehen zu haben. | Ik vermoed dat ik jouw vriend gezien heb. |
werkwoorden die overeenkomsten uitdrukken | abmachen, beschließen, vereinbaren | Ich beschließe, meine Zimmer zu verlassen. | Ik besluit om mijn kamer te verlaten. |
werkwoorden die een start uitdrukken | beginnen, anfangen | Er beginnt sich wohl zu fühlen. | Hij begint zich goed te voelen. |
werkwoorden die een beslissing uitdrukken | sich verpflichten, sich weigern | Ich weigere mich, meinen Platz zu verlassen. | Ik weiger om mijn plaats te verlaten. |
Je voegt zu toe aan de infinitief, beide komen aan het einde van de zin.
Het gebruik van um.. zu verschilt in een zin. Het is hetzelfde als het Nederlands. Um komt aan het begin van de infinitieve zin.
De volgende werkwoorden vereisen alleen de infinitief.
soort werkwoord | werkwoord | voorbeeldzin | vertaling |
---|---|---|---|
modale werkwoorden | können, dürfen, sollen | Du sollst pünktlich sein. | Je moet punctueel zijn. |
perceptie | sehen, hören, spüren | Ich höre Paul ankommen | Ik hoor Paul aankomen. |
beweging | gehen, kommen, fahren | Er fährt sie besuchen. | Hij gaat haar bezoeken. |
lassen | Ich lasse mich fahren. | Ik laat mij rijden. | |
bleiben | Ich bleibe vor dir. | Ik blijf voor je. | |
finden, haben | Du hast deine Milch in der Tür stehen. | Jij hebt je melk in de deur staan. |