Nederlandse koppelwerkwoorden
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inIn dit hoofdstuk leer je over de koppelwerkwoorden. Je leert wat koppelwerkwoorden zijn en wanneer je ze moet gebruiken. Je leert ook welke werkwoorden gebruikt worden als koppelwerkwoorden en hoe je koppelwerkwoorden in een zin kunt vinden.
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat het onderwerp van de zin koppelt aan het naamwoordelijk deel. De koppelwerkwoorden koppelen het onderwerp aan een toestand, functie of eigenschap.
Koppelwerkwoorden | Voorbeeld |
---|---|
zijn |
|
worden |
|
blijven |
|
blijken |
|
lijken |
|
schijnen |
|
heten |
|
dunken |
|
voorkomen |
|
Volg online taallessen met een professionele leraar
Per koppelwerkwoord kun je aan de hand van een aantal regels bepalen of het werkwoord gebruikt wordt als koppelwerkwoord of als zelfstandig werkwoord.
1) 'zijn'
2) 'worden'
3) 'blijven'
4) 'blijken'
5) 'lijken'
6) 'schijnen'
7) 'heten'
8) 'dunken'
9) 'voorkomen'
Een werkwoord uit het rijtje van koppelwerkwoorden is alleen een koppelwerkwoord als je het kunt vervangen door een ander koppelwerkwoord.
Bijvoorbeeld: Tim is dokter. Tim = onderwerp, is = koppelwerkwoord. Het kan ook zo: Tim wordt dokter, Tim blijft dokter enzovoort.
Doe de oefening om te testen of je het hebt begrepen!