Nederlands werkwoordelijk gezegde
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inIn dit hoofdstuk wordt het werkwoordelijk gezegde uitgelegd. Je leert wat het werkwoordelijk gezegde is en uit welke onderdelen het werkwoordelijk gezegde kan bestaan. Ook leer je hoe je het werkwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden en hoe je zelf kunt controleren of je het juiste werkwoordelijke gezegde hebt gevonden.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Het werkwoordelijk gezegde geeft aan dat iets of iemand een handeling verricht. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en de andere werkwoorden in een zin. Als je het onderwerp voor het werkwoordelijk gezegde zet dan krijg je een korte begrijpelijke zin.
Bijvoorbeeld: 'Ik ben gisteren van de trap gevallen'.
Onderwerp + werkwoordelijk gezegde = 'Ik ben gevallen.'
Volg online taallessen met een professionele leraar
'Hij pakte dat koekje af.'
Het werkwoordelijk gezegde is 'pakte af'.
'Ik heb me vergist.'
Het werkwoordelijk gezegde is 'heb me vergist.'
'Ik ben aan het koken.'
Het werkwoordelijk gezegde is 'ben aan het koken.'
Voor het vinden van het werkwoordelijk gezegde is het belangrijk eerst de persoonsvorm te zoeken.
De persoonsvorm is te vinden door een vraagzin te maken, door de tijd van de zin te veranderen of door de zin in het enkelvoud of het meervoud te zetten.
Het kan zijn dat de persoonsvorm zelf het complete werkwoordelijke gezegde vormt, maar de persoonsvorm kan ook gecombineerd worden met andere werkwoorden uit de zin.
Persoonsvorm | Het andere deel | Voorbeeld |
---|---|---|
Persoonsvorm | + infinitief | Ik had dat moeten doen. |
Persoonsvorm | + voltooid deelwoord | Ik ben alles vergeten. |
Persoonsvorm | + deel van het scheidbaar werkwoord | Olifanten komen hier niet voor. |
Persoonsvorm | + 'te' of 'aan het' + infinitief | Ik heb zin om iets te bakken. |
Persoonsvorm | + wederkerend voornaamwoord | Ik kan me dat niet herinneren. |
Om te controleren of het gevonden werkwoordelijk gezegde juist is, kun je kijken of het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde samen een correcte korte zin vormen.
Test met de onderstaande oefeningen of je de uitleg begrepen hebt.