Engelse tegenwoordige tijd (present simple)
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inDe present simple wordt in het Engels gebruikt voor routines, gewoontes, gevoelens en acties in het algemeen.
Hoe de present simple wordt gevormd hangt af van welke vorm de zin heeft:
Volg online taallessen met een professionele leraar
Structuur: onderwerp / voornaamwoord + vervoegd werkwoord + rest van de zin
Structuur: onderwerp / voornaamwoord + hulpwerkwoord (vorm van "to do" + not) + werkwoord + rest van de zin
Het overzicht hieronder laat zien hoe het hulpwerkwoord "to do" wordt vervoegd.
Onderwerp | Hulpwerkwoord |
---|---|
I | do not (doe niet) |
You (enkelvoud) | do not (doet niet) |
He / She / It | does not (doet niet) |
We | do not (doen niet) |
You (meervoud) | do not (doen niet) |
They | do not (doen niet) |
Meestal worden bovenstaand hulpwerkwoord ook samengevoegd.
Structuur: hulpwerkwoord "to do" + onderwerp / voornaamwoord + infinitief werkwoord + rest van de zin + vraagteken
Het overzicht hieronder laat zien in welke situaties de present simple kan worden gebruikt.
Situatie | Voorbeeld | Vertaling |
---|---|---|
Om gewoontes en routines te beschrijven. | He drinks coffee after work. | Hij drinkt koffie na werk. |
Om (wetenschappelijke) feiten te beschrijven. | The earth is not flat. | De aarde is niet plat. |
Om acties te beschrijven die (altijd of nooit) plaatsvinden. | I cycle to school every day. | Ik fiets elke dag naar school. |
Om een gebeurtenis te beschrijven die waarschijnlijk in de toekomst plaats zal vinden. | School starts in a week. | School begint over een week. |
Om te refereren naar een gebeurtenis in het verleden (krantenkop of onderschriften van foto's). | Children play in the sand. | Kinderen spelen in het zand. |
Om instructies of indicaties te geven. | Take a raincoat with you. | Neem een regenjas mee. |
Je kan het gebruik van de present simple herkennen aan de volgende woorden:
In de present simple wordt de stam gebruikt om te vervoegen. Het derde persoon in het enkelvoud vormt een uitzondering: "-s", "-es", "-ies" wordt toegevoegd aan de stam in het vervoegen. Er moet rekening worden gehouden met onderstaande regels bij het vervoegen van de present simple.
"-es" wordt toegevoegd aan het derde persoon in het enkelvoud.
Onderwerp | To watch (Kijken) | To rush (Haasten) |
---|---|---|
I | watch (kijk) | rush (haast) |
You (enkelvoud) | watch (kijkt) | rush (haast) |
He / She / It | watches (kijkt) | rushes (haast) |
We | watch (kijken) | rush (haasten) |
You (meervoud) | watch (kijken) | rush (haasten) |
They | watch (kijken) | rush (haasten) |
Voor het derde persoon veranderd de "-y" in "-i" en wordt er "-es" toegevoegd.
Onderwerp | To study (Studeren) | To cry (Huilen |
---|---|---|
I | study (studeer) | cry (huil) |
You (enkelvoud) | study (studeert) | cry (huilt) |
He / She / It | studies (studeert) | cries (huilt) |
We | study (studeren) | cry (huilen) |
You (meervoud) | study (studeren) | cry (huilen) |
They | study (studeren) | cry (huilen) |
Om het derde persoon enkelvoud in andere werkwoorden te vervoegen moet "-s" worden toegevoegd aan de stam. Het overzicht hieronder laat zien hoe de regelmatige werkwoorden werken en slapen worden vervoegd.
Onderwerp | To work (Werken) | To sleep (Slapen) |
---|---|---|
I | work (werk) | sleep (slaap) |
You (enkelvoud) | work (werkt) | sleep (slaapt) |
He / She / It | works (werkt) | sleeps (slaapt) |
We | work (werken) | sleep (slapen) |
You (meervoud) | work (werken) | sleep (slapen) |
They | work (werken) | sleep (slapen) |
Het overzicht hieronder laat zien hoe de onregelmatige werkwoorden zwemmen, voelen, hebben en zijn worden vervoegd.
Onderwerp | To swim (Zwemmen) | To feel (Voelen) |
---|---|---|
I | swim (zwem) | feel (voel) |
You (enkelvoud) | swim (zwemt) | feel (voelt) |
He / She / It | swims (zwemt) | feels (voelt) |
We | swim (zwemmen) | feel (voelen) |
You (meervoud) | swim (zwemmen) | feel (voelen) |
They | swim (zwemmen) | feel (voelen) |
Onderwerp | To have (Hebben) | To be (Zijn) |
---|---|---|
I | have (heb) | am (ben) |
You (enkelvoud) | have (hebt) | are (bent) |
He / She / It | has (heeft) | is (is) |
We | have (hebben) | are (zijn) |
You (meervoud) | have (hebben) | are (zijn) |
They | have (hebben) | are (zijn) |