Het onderwerp in het Frans (le sujet)
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inHet onderwerp is het zinsdeel waar de rest van de zin betrekking op heeft. De complete zin geeft aan wat er met het onderwerp aan de hand is of wat het onderwerp doet of overkomt. Het onderwerp kan uit een of meerdere woorden bestaan, maar een zin kan maar één onderwerp hebben.
Volg online taallessen met een professionele leraar
Voordat het onderwerp gevonden kan worden, moet je de persoonsvorm in de zin vinden. Dat is het meestal het belangrijkste werkwoord in de zin die heel veel informatie geeft over de handeling of toestand van het onderwerp. Je kan de zin in een andere tijd zetten om snel de persoonsvorm te vinden. Het onderwerp komt vaak vlak voor het werkwoord in de zin, of als het erna komt hangt het vaak aan het werkwoord met een liggend streepje. Het onderwerp in een Franse zin kan je dan op dezelfde manier vinden als in het Nederlands. We sommen even 3 methodes op:
Een eerste manier om het onderwerp te vinden is de vraag te stelen wie/wat + persoonsvorm. Het antwoord is dan het onderwerp.
Voorbeeldzin | Werkwoord? | Wie/Wat + persoonsvorm | Antwoord = het onderwerp |
---|---|---|---|
Les enfants jouent dans la cour | jouer | Qui joue dans la cour ? | Les enfants |
Je n'aime pas du tout boire du thé | aimer | Qui n'aime pas boire du thé? | Je |
De tweede manier om het onderwerp te vinden is door de zin vragend te maken. Als je de zin vragend maakt met 'est-ce que' dan komt het onderwerp daar meteen na.
Voorbeeldzin | Zin vragend maken met 'est-ce que' | Het onderwerp = meteen na 'est-ce que' |
---|---|---|
Les enfants jouent dans la cour? | Est-ce que les enfants jouent dans la cour? | Les enfants |
Il ne veut pas apporter son sac demain. | Est-ce qu'il ne veut pas apporter son sac demain? | Il |
De derde manier om het onderwerp te vinden is door de zin in het enkelvoud of in het meervoud te zetten. Als de persoonsvorm verandert van enkelvoud naar meervoud, verandert het onderwerp ook.
Voorbeeldzin | Omzetten enkelvoud/meervoud | Wat mee verandert = het onderwerp |
---|---|---|
Les enfants jouent dans la cour. | L'enfant joue dans la cour. | Les enfants/l'enfant |
Il ne veut pas apporter son sac demain | Ils ne veulent pas apporter son sac demain. | Il/ils |
Er zijn vier verschillende soorten onderwerpen in het Frans:
Type | Voorbeeldzin |
---|---|
un nom (een substantief) un groupe nominal (een nominale groep) | Sa demande a été satisfaite. /Les enfants mangent leur goûter. Notre demande de subventions a été satisfaite. |
un pronom (een voornaamwoord) | Elle a été satisfaite. |
un verbe à l'infinitif (een werkwoord in de infinitief) | Chanter est pour elle un grand plaisir. |
une proposition (een zin) | Qu'elle ait refusé ces conditions ne m'étonne pas vraiment. |
De onpersoonlijke werkwoorden (les verbes impersonnels) of zinnen met een onpersoonlijke constructie, hebben altijd het voornaamwoord 'il' als onderwerp. Dat wordt het grammaticale of schijnend onderwerp genoemd. (le sujet grammatical / le sujet apparent). Het grammaticaal onderwerp kan gevolgd worden door een tweede onderwerp verder in de zin: het zogezegde logische of echte onderwerp (le sujet logique / le sujet réel).
Maak de oefeningen om te kijken als je het begrepen hebt!