Vraagzinnen in het Frans (en vraagwoorden)
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inEen vraagzin of phrase interrogative is een zin die eindigt met een vraagteken. Het vraagt naar een antwoord.
We maken een onderscheid tussen:
Volg online taallessen met een professionele leraar
Een globale vraag is een ja/nee-vraag en verwacht dus het antwoord ja of nee.
Question globale | Réponse |
---|---|
Tu viens? - Kom je? | Oui. - Ja |
Stéphanie est ici? - Is Stephanie hier? | Non. - Nee |
Een vraag met een vraagwoord of mot interrogatif verwacht een specifiek element als antwoord. Het kan gaan om dingen, mensen, plaatsen ...
Mot interrogatif | Question | Réponse |
---|---|---|
un adjectif interrogatif - een vragend adjectief | Quel dessert veux-tu? - Welk dessert wil je? | Je veux une crêpe. - Ik wil een pannenkoek. |
un pronom interrogatif - een vragend voornaamwoord | Qui est là? - Wie is er daar? | Tom est là. - Tom is daar. |
un adverbe interrogatif - een vragend bijwoord | Où allez-vous? - Naar waar gaat u? Comment tu t'appelles? - Hoe heet je? | Je vais à la gare. - Ik ga naar het station. Je m'appelles Sophie. - Ik heet Sophie. |
Er zijn drie manieren om vragen te maken in het Frans:
Intonatie is de manier waarop we de toonhoogte veranderen bij het uitspreken van de zin.
Voorbeeld | Vertaling |
---|---|
Vous dormez (où)? | Waar slapen jullie? |
Tu vas à Paris (comment)? | Hoe ga je naar Parijs? |
Franse vraagzinnen worden heel vaak met de constructie 'est-ce que' gesteld.
Voorbeeld | Vertaling |
---|---|
(Où) est-ce que vous dormez? | Waar slapen jullie? |
(Comment) est-ce que tu vas à Paris? | Hoe ga je naar Parijs? |
In het Frans worden vragen heel vaak met inversie gesteld. Hierbij wordt de volgorde van de zinsdelen omgekeerd.
Voorbeeld | Vertaling |
---|---|
(Où) dormez-vous? | Waar slapen jullie? |
(Comment) vas-tu à Paris? | Hoe ga je naar Parijs? |
Est-ce vrai? | Is dat waar? |
Où les enfants dorment-ils? | Waar slapen de kinderen? |
Comment Céline va-t-elle à Paris? | Hoe gaat Céline naar Parijs? |
Combien pèse-t-il? | Hoeveel weegt hij? |
Où a-t-elle mis ces livres? | Waar heeft zij die boeken gelegd? |
Vraagwoorden of les mots interrogatifs zijn woorden die een vraag inleiden. Er zijn drie mogelijke soorten vraagwoorden:
Het adjectief quel (welke) leidt heel vaak een vraagzin in. Inversie is hierbij verplicht.
Mannelijk | Vrouwelijk | |
---|---|---|
Enkelvoud | quel | quelle |
Meervoud | quels | quelles |
Enkele bijwoorden kunnen ook een vraagzin inleiden. Dit kan met inversie of met est-ce que gebeuren.
Bijwoord | Inversie | Est-ce que | Vertaling |
---|---|---|---|
Comment - Hoe | Comment es-tu venu? | Comment est-ce que tu es venu? | Hoe ben je gekomen? |
Combien - Hoeveel | Combien en voulez-vous? | Combien est-ce que vous en voulez? | Hoeveel willen jullie er? |
Quand - Wanneer | Quand puis-je partir? | Quand est-ce que je peux partir? | Wanneer mag ik vertrekken? |
Où - Waar | Où allons-nous manger? | Où est-ce que nous allons manger? | Waar gaan we eten? |
Pourquoi - Waarom | Pourquoi a-t-il peur? | Pourquoi est-ce qu'il a peur? | Waarom is hij bang? |
Een vraagzin wordt heel vaak ingeleid door een vragend voornaamwoord of pronom interrogatif. Hieronder bespreken we het vragend voornaamwoord Qui/Quoi (wie/wat).
Inversie | Est-ce que | Vertaling van beide constructies | |
---|---|---|---|
Sujet | Qui dit cela? Qui est venu? | Qui est-ce qui dit cela? Qui est-ce qui est venu? | Wie zegt dat? Wie is er gekomen? |
COD | Qui accuses-tu? Qui avez-vous vu? | Qui est-ce que tu accuses? Qui est-ce que vous avez vu? | Wie beschuldig jij? Wie hebben jullie gezien? |
Après une préposition | Avec qui êtes-vous arrivés? | Avec qui est-ce que vous êtes arrivés? | Met wie zijn jullie aangekomen? |
Inversie | Est-ce que | Vertaling van beide constructies | |
---|---|---|---|
Sujet | Que se passe-t-il? | Qu'est ce qui se passe? | Wat gebeurt er? |
COD | Que voulez-vous? Que cherches-tu? | Qu'est ce que vous voulez? Qu'est-ce que tu cherches? | Wat willen jullie? Wat zoek je? |
Après une préposition | De quoi parle-t-on? Tu penses à quoi? | De quoi est-ce qu'on parle? À quoi est-ce que tu penses? | Waarover spreekt men? Aan wat denk je? |