Het verschil tussen "ser" en "estar" in het Spaans
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inDe werkwoorden "ser" en "estar" betekenen zijn in het Nederlands. Hieronder wordt uitgelegd hoe je de werkwoorden kunt gebruiken.
Over het algemeen wordt "ser" gerelateerd aan aangeboren kenmerken, terwijl "estar" vaak gebruikt wordt voor tijdelijke eigenschappen. Daarnaast wordt "estar" gebruikt om geografische posities te omschrijven.
Volg online taallessen met een professionele leraar
"Ser" verwijst naar aangeboren of permanente kenmerken.
Om je naam, identiteit, afkomst, beroepo en religie te beschrijven gebruik je het werkwoord "ser".
"Ser" wordt gebruikt om onveranderlijke eigenschappen te beschrijven, zoals een karakter of uiterlijk.
Voor onpersoonlijke indrukken wordt het werkwoord "ser" gebruikt in het Spaans.
De plek waar een persoon of ding van is wordt beschreven met "ser".
Met "ser" wordt ook het materiaal van iets omschreven.
Tijd kan verwijzen naar dagen, data, jaren en de tijd van de dag.
"Ser" wordt gebruikt om resultaten uit te drukken.
De lijdende vorm wordt gemaakt met "ser" + deelwoord.
"Estar" wordt vaak gebruikt wordt voor tijdelijke eigenschappen.
"Estar" wordt gebruikt om de locatie van iets of iemand te beschrijven wat blijvend of tijdelijk is.
Uitzondering: De plek van een evenement/feest wordt beschreven met "ser", en niet met "estar". Voorbeeld: La fiesta es en mi casa. - Het feest is in mijn huis.
"Estar" wordt gebruikt om een tijdelijke stemming of omstandigheid van een persoon te omschrijven.
"Estar" wordt ook gebruikt om tijdelijke en vaak subjectieve eigenschappen van objecten te beschrijven.
"Estar" wordt in veel vaste idiomatische uitdrukkingen gebruikt.
Om doorlopende acties te beschrijven wordt "estar" + deelwoord gebruikt.
Er zijn een aantal bijvoeglijke naamwoorden die zowel voor "ser" als "estar" gebruikt kunnen worden in zinnen. De betekenis hangt af van het werkwoord. In de volgende tabel staan voorbeelden:
"ser" + bijvoeglijk naamwoord | vertaling | "estar"+ bijvoeglijk naamwoord | vertaling |
---|---|---|---|
ser inteligente | een intelligent persoon zijn | estar inteligente | intelligent zijn (speciaal moment) |
ser abierto/a | open zijn | estar abierto/a | open zijn (bv. deur, raam) |
ser aburrido/a | saai zijn | estar aburrido/a | verveeld zijn |
ser enfermo/a | chronis ziek zijn | estar enfermo/a | tijdelijk ziek zijn |
ser bueno/a | goed zijn | estar bueno/a | aantrekkelijk zijn |
ser cansado/a | vermoeid zijn | estar cansado/a | moe zijn |
ser malo/a | slecht zijn | estar malo/a | ziek zijn |
ser rico/a | rijk zijn | estar rico/a | lekker zijn (bv. eten) |
ser viejo/a | oud zijn | estar viejo/a | oud lijken |
"Bien" en "mal" worden alleen gebruikt in combinatie met "estar"! → "Está bien." - "Het is oke."
In deze les heb je geleerd hoe je de werkwoorden "ser" en "estar" goed moet gebruiken. Je kunt nu je kennis testen in de gratis oefeningen.