Italiaanse werkwoorden en voorzetsels
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inIn het Italiaans hebben sommige werkwoorden een specifieke betekenis als ze met bepaalde voorzetsels worden gecombineerd.
Voorzetsels creëren relaties tussen twee elementen van een zin. Als ze samen met werkwoorden voorkomen, geven ze vaak een specifieke betekenis aan de zin of introduceren ze een ander zinsdeel.
Bijvoorbeeld | Nederlands |
---|---|
Loro hanno deciso di andar via. | Ze besloten weg te gaan. |
Loro abitano in campagna. | Ze wonen op het platteland. |
Let op! Wanneer het voorzetsel een andere zin introduceert, is deze nieuwe zin meestal impliciet ondergeschikt (een bijzin).
Bijvoorbeeld: Vieni a vedere! (Kom dat zien!); Ho una fame da impazzire (Ik heb veel honger).
Volg online taallessen met een professionele leraar
In het Italiaans zijn er veel werkwoorden waarbij er geen combinatie met een lijdend voorwerp mogelijk is. Dit zijn de niet-transitieve, onpersoonlijk en reflexieve werkwoorden en krijgen een voorzetsel.
Let op! Soms zijn er ook transitieve werkwoorden met voorzetsels. Deze voorzetsels vervolledigen dan de betekenis van de zin.
Bijvoorbeeld: Il postino ha consegnato la lettera al destinatario. (De postbode leverde het postkaart af aan de geadresseerde).
Hieronder vind je een lijst met de meest voorkomende werkwoorden die samen met voorzetsels komen in het Italiaans.
Werkwoord | Voorzetsel(s) | Voorbeeld | Nederlands |
---|---|---|---|
Abbandonarsi (zich storten op/in) | + su | Mi sono abbandonato sul letto per la stanchezza. | Ik stortte me op bed door de vermoeidheid. |
Abitare (leven, wonen) | + in / con | Io abito con i miei genitori. Lei abita in città. | Ik woon bij/met mijn ouders. Zij woont in de stad. |
Accompagnare (brengen, vergezellen) | lijdend voorwerp + a / da | Ho accompagnato mia sorella a scuola. | Ik vergezelde/bracht mijn zusje naar school. |
Accorgersi (opmerken, bemerken) | + di | Non si sono accorti di essere in ritardo? | Merkten ze niet op dat ze te laat waren? |
Affidare (vertrouwen, toevertrouwen) | + a | Il mio gatto è stato affidato alle cure del veterinario. | De dierenarts werd de zorg van mijn kat toevertrouwd. |
Aggiungere (toevoegen) | lijdend voorwerp + a | Mio padre ha appena aggiunto il sale alla minestra. | Mijn vader heeft zojuist zout aan de soep toegevoegd. |
Approfittare (profiteren) | + di | Si sono chiaramente approfittate di te. | Ze hebben duidelijk van jou geprofiteerd. |
Arrivare (arriveren, aankomen) | + a / in / su | Marco e Luca sono arrivati presto in ufficio. Mio fratello arriverà tardi a casa. | Marco en Luca kwamen vroeg aan op kantoor. Mijn broer zal laat thuis aankomen. |
Brindare (toosten, een toost uitbrengen) | + a | Abbiamo brindato alla sua salute. | We brachten een toost uit op haar gezondheid. |
Cadere (vallen) | + in / per | La bambina è caduta per terra mentre giocava. | Het kind viel op de grond tijdens het spelen. |
Cenare (dineren) | + in / a / da | L'altro ieri Lucia ha cenato a casa di amici. | Eergisteren dineerde Lucia bij een vriend thuis. |
Comunicare (communiceren) | lijdend voorwerp + a (+ di) | Hanno comunicato a noi la loro preoccupazione. Ci hanno comunicato di essere preoccupati. | Zij communiceerden met ons om te zeggen dat ze zich zorgen maakten. |
Continuare (voortzetten, verderzetten) | + a + per | Ha continuato a piovere per tutto il giorno. | Het was de hele dag aan het regenen. |
Convincere (overtuigen) | lijdend voorwerp + di / a | Avete finalmente convinto vostra madre a farvi uscire? | Heb je je moeder eindelijk overtuigd om uit te gaan? |
Credere (geloven) | + in / a | Tu credi in te stesso? | Geloof je in jezelf? |
Dare (geven) | lijdend voorwerp + a + da / di | Voi non avete dato il regalo a Giovanna? | Heb je het cadeau niet aan Giovanna gegeven? |