Italiaanse zinsstructuur (woordvolgorde)
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inAls je een simpele affirmatieve zin wil vormen, is de structuur dezelfde als in het Nederlands, met drie hoofdelementen.
Affirmatieve zin: Onderwerp + Werkwoord + Lijdend/Meewerkend voorwerp
Italiaans | Nederlands |
---|---|
Marco guarda la televisione. | Marco kijkt televisie. |
Il cantante saluta i fans. | De zanger wuift naar de fans. |
L'albero è in giardino. | De boom staat in de tuin. |
Volg online taallessen met een professionele leraar
We kunnen ons de woordvolgorde van zinnen voorstellen als blokken. Elk blok heeft een eigen positie. De tabel hieronder geeft alle mogelijke posities weer van bepaalde linguïstische elementen.
(Bijwoord) | Onderwerp (weglaatbaar persoonlijk voornaamwoord) | Voorzetsel + Informatie | Direct/Indirect/Reflexief voornaamwoord | Werkwoord | (Bijwoord) | (Adjectief) | Lijdend voorwerp | [Adjectief] | Meewerkend voorwerp | (Bijwoord) Bijvoegsel | Nederlands |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(Oggi) | Maria | / | mi | porta | / | / | un maglione | rosso | / | (Oggi) | Maria zal me vandaag een rode trui brengen. |
/ | (Tu) | / | / | sei | sempre | un grande | amico | / | per Laura. | / | Jij bent altijd een goede vriend voor Laura. |
/ | La mia amica Sara | / | / | è andata | / | / | / | / | al mare | / | Mijn vriendin Sara ging naar zee. |
Domani | (io) | / | ti | chiamerò | brevemente | / | / | / | / | alle cinque. | Ik zal je morgen kort bellen rond vijf uur. |
/ | Il regalo | del compleanno | / | era | / | blu e giallo | / | / | / | / | Het verjaardagscadeau was blauw en geel. |
LIdwoorden worden gebruikt om de 'bepaaldheid' van een woord aan te duiden. Meestal worden ze verbonden met een zelfstandig naamwoord.
Onthoud! Italiaanse zelfstandige naamwoorden worden altijd geïntroduceerd door een artikel (bepaald of onbepaald).
In tegenstelling tot het Nederlands, kunnen in het Italiaans de persoonlijke voornaamwoorden vaak weggelaten worden. Het vervoegde werkwoord geeft door de uitgang namelijk duidelijk het onderwerp van de zin aan.
Italiaans | Nederlands |
---|---|
(Io) Vado a scuola. | Ik ga naar school. |
(Noi) Mangiamo della pasta. | We eten pasta. |
(Loro) Cantano molto forte. | Zij zingen zeer luid. |
Lijdende en meewerkende voorwerpen vervangen een ander element in de zin, terwijl reflexieve voornaamwoorden benadrukken dat het zinsonderwerp de actie uitvoert.
Voornaamwoorden: Onderwerp/(Persoonlijk voornaamwoord) + Lijdend/Meewerkend onderwerp of Reflexief voornaamwoord + Werkwoord + Rest van de zin
Italiaans | Nederlands |
---|---|
Io ti vedo. | Ik zie je. |
Maria si lava i capelli. | Maria wast haar haar. |
Mario la ama. | Mario houdt van haar. |
Deze categorie voornaamwoorden bestaat niet in het Nederlands, maar wel in heel wat andere (voornamelijk Romaanse) talen.
Meewerkende voorwerp voornaamwoorden komen meestal voor lijdende voorwerp voornaamwoorden
Lijdende en meewerkende voorwerp voornaamwoorden: Onderwerp/(Persoonlijk voornaamwoord) + Meewerkend voorwerp voornaamwoord + Lijdend voorwerp voornaamwoord + Rest van de zin
Italiaans | Nederlands |
---|---|
Il negozio te lo regala. | De winkel zal het jou cadeau geven. |
Me la presteranno. | Ze zullen het aan mij lenen. |
Te le restituirò. | Ik zal ze terug aan jou geven. |
In Italiaanse zinnen komen lijdende voorwerpen voor meewerkende voorwerpen.
Lijdende en meewerkende voorwerpen: Onderwerp/(Persoonlijk voornaamwoord) + Werkwoord + Lijdend voorwerp + Meewerkend voorwerp
Italiaans | Nederlands |
---|---|
Mario dà un libro a suo fratello. | Mario geeft een boek aan zijn broer. |
La segretaria chiama un taxi al direttore. | De secretaris bestelt een taxi voor de directeur. |
Michel regala una bici a suo figlio. | Michel geeft een fiets aan zijn zoon. |
In tegenstelling tot het Nederlands, staan adjectieven (ook wel bijvoeglijke naamwoorden genoemd) in het Italiaans achter het zelfstandig naamwoord waar ze naar verwijzen.
Italiaans | Nederlands |
---|---|
Un maglione rosso | Een rode trui |
Un libro noioso | Een saai boek |
Dei ragazzi interessanti | Enkele interessante jongens |
Onthoud! Adjectieven moeten altijd overeenstemmen in geslacht en getal met het zelfstandig naamwoord waarnaar ze verwijzen.
Let op, adjectieven kunnen het zelfstandig naamwoord ook voorafgaan. Dit verandert wel de hele betekenis. Dit kan ook niet bij alle adjectieven. Bijvoeglijke naamwoorden waarbij dit wél mogelijk is zijn Buono (goed), Grande (groot), Bravo (goed), Vecchio (oud).
Zelfstandig naamwoord + Adjectief | Adjectief + Zelfstandig naamwoord |
---|---|
Un amico vecchio (een vriend die oud is) | Un vecchio amico (een oude vriend, van lang geleden) |
Un uomo grande (een stevige/dikke man) | Un grande uomo (een belangrijke man) |
Bezittelijke voornaamwoorden drukken een bezit uit. Ze stemmen eveneens overeen in geslacht en getal met het zelfstandig naamwoord waanaar ze verwijzen.
Bezittelijk voornaamwoord: Lidwoord + Bezittelijk voornaamwoord + Zelfstandig naamwoord + Rest van de zin
Italiaans | Nederlands |
---|---|
La mia macchina è rotta. | Mijn auto is kapot. |
Il suo accento è strano. | Zijn accent is vreemd. |
I nostri zii sono arrivati. | Onze ooms zijn hier. |
In het Italiaans zijn er
Simpele en gearticuleerde voorzetsels in het Italiaans drukken een kwaliteit, bezit, locatie of richting van een zelfstandig naamwoord of werkwoord uit. Ze staan meestal achter het element waarnaar ze verwijzen.
Structuur voorzetsels: Onderwerp/(Persoonlijk voornaamwoord) + (Voorzetsel + Informatie) + Werkwoord + (Voorzetsel + Informatie) + Rest van de zin
De volgende tabel met voorbeelden verduidelijkt dit.
Italiaans | Nederlands |
---|---|
La casa di Maria è grande. | Maria's huis is groot. |
(Io) Viaggio da Roma a Parigi. | Ik reis van Rome naar Parijs. |
Bijwoorden geven over het algemeen meer informatie over het hoofdwerkwoord.
Structuur bijwoorden: (Bijwoorden) + Onderwerp/(Persoonlijk voornaamwoord) + Werkwoord + (Bijwoord) + Rest van de zin + (Bijwoord)
Bijwoorden van manier die eindigen op -mente: Onderwerp/(Persoonlijk voornaamwoord) + Werkwoord + Bijwoord + Rest van de zin
Italiaans | Nederlands |
---|---|
Luigi mangia velocemente. | Luigi eet snel. |
Il cane cammina tranquillamente. | De hond wandelt rustig. |
Lui parlava chiaramente. | Hij sprak heel duidelijk. |
Structuur bijwoorden van plaats, tijd en hoeveelheid: (Bijwoord) + Onderwerp/(Persoonlijk voornaamwoord) + Werkwoord + (Bijwoord) + Rest van de zin + (Bijwoord)
Deze bijwoorden kunnen net achter het werkwoord geplaatst worden, maar ook zowel aan het begin als aan het einde van een zin voorkomen. De positie hangt af van de communicatieve intentie van de spreker.
Italiaans | Nederlands |
---|---|
Domani (io) andrò al mare. | Ik ga morgen naar zee. |
(Io) Ho preparato la cena stamattina. | Ik heb het avondeten deze morgen (al) klaargemaakt. |
(Tu) Non ascolti mai la musica punk. | Jij luistert nooit naar punkmuziek |