Engelse bijvoeglijke naamwoorden

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Bijvoeglijke naamwoorden of adjectieven geven een bepaalde eigenschap aan zelfstandige naamwoorden. Zo kan een bijvoeglijk naamwoord een bepaald gevoel beschrijven, een nationaliteit of afkomst aanduiden, leeftijd aangeven, lengte of kleuren aangeven. Hoe je bijvoeglijke naamwoorden kan gebruiken in het Engels wordt hieronder uitgelegd.

De volgende ondewerpen worden in dit hoofdstuk besproken:

1. Gebruik van bijvoeglijke naamwoorden
2. Kwalitatieve bijvoeglijke naamwoorden
3. Kwantitatieve bijvoeglijke naamwoorden
4. Demonstratieve bijvoeglijke naamwoorden
5. Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden
6. Vragende bijvoeglijke naamwoorden
7. Numerieke bijvoeglijke naamwoorden
8. De trappen van vergelijking

Heb je een vraag?

Volg online taallessen met een professionele leraar

1. Native en geverifieerde leraren
2. Gratis proefles
3. Inclusief lesmateriaal

Fatih K.

Jennalee P.

Monique M.

Paul K.

Sabine H.

Eleonore G.

Tsarina T.

Nurten O.

Jan V.

Maaike R.

Schrijf je gratis in

1) Gebruik van bijvoeglijke naamwoorden in het Engels

Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal voor het zelfstandig naamwoord, maar in sommige gevallen staan die ook achter het zelfstandige naamwoord. 

•  She is wearing a pink shirt. (Zij draagt een roze shirt.)
•  Ghent is a beautiful city. (Gent is een mooie stad.)
•  He is an old man. (Hij is een oude man.)
•  Ghent is beautiful. (Gent is mooi.)
•  The pizza is hot. (Deze pizza is heet.)

Soms staan er meerdere bijvoeglijke naamwoorden in één zin. Die bijvoeglijke naamwoorden krijgen dan een bepaalde volgorde:   

Kwantiteit →waarde/mening →formaat→ temperatuur →leeftijd →vorm →kleur→afkomst →materiaal.

•  A nice handsome young man. (Een aardige knappe jonge man.)
•  I want three delicious big cold donuts. (Ik wil drie heerlijke grote koude donuts.)
• That is a very old brown English wooden table. (Dat is een hele oude bruine Engelse houten tafel.)

2) Kwalitatieve bijvoeglijke naamwoorden

Kwalitatieve bijvoeglijke naamwoorden geven extra informatie over een zelfstandig naamwoord of een onderwerp. Zij worden voor het zelfstandige naamwoord geplaatst wat zij beschrijven, met de uitzondering op het werkwoord "to be". Deze bijvoeglijke naamwoorden kunnen positief en negatief zijn.

Voorbeelden:

• My new equipment is amazing! (Mijn nieuwe uitrusting is geweldig!)
• Did you break my old game? (Heb jij mijn oude spel kapot gemaakt?)
• Your game is fun. (Jouw spel is leuk.)
• This book is boring. (Dit boek is saai.)

3) Kwantitatieve bijvoeglijke naamwoorden

Kwantitatieve bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt om informatie te geven over een bepaalde hoeveelheid. De hoeveelheden worden echter niet in nummers of exacte waardes aangegeven, hiervoor worden numerieke bijvoeglijke naamwoorden gebruikt. De kwantitatieve bijvoeglijke naamwoorden worden vergezeld door een zelfstandig naamwoord, anders is het een kwantificerend voornaamwoord.

Voorbeelden:

• Can I have some protein shake as well? (Mag ik ook wat proteïne shake?)
• I don't need any sauce with that. (Ik heb geen saus nodig daarbij.)
• I don't need that much sugar in my coffee. (Ik heb niet zoveel suiker in mijn koffie nodig.)
• There are many companies in the area. (Er zijn veel bedrijven in het gebied.)

4) Demonstratieve bijvoeglijke naamwoorden

Demonstratieve bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt om mensen of dingen aan te wijzen. In tegenstelling tot aanwijzende voornaamwoorden vervangen zij de zelfstandige naamwoorden niet. Zij worden alleen gebruikt om te benadrukken waar de spreker het over heeft en waar het zelfstandige naamwoord is qua locatie en tijd.

Voorbeelden:

• Is this dog yours? (Is deze hond van jou?)
• These books are new. (Deze boeken zijn nieuw.)
• I left that book in Paris. (Ik heb dat boek in Parijs gelaten.)
• Where did you get those cables? (Waar heb jij die kabels gehaald?)

5) Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden

Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt om een bezittelijk verband of een relatie tussen eigenaren en voorwerpen aan te geven. Zij worden voor het zelfstandige naamwoord geplaatst waar het over gaat. Als er andere bijvoeglijke naamwoorden over hetzelfde zelfstandige naamwoord gaan staat het bezittelijke bijvoeglijke naamwoord altijd vooraan!

Voorbeelden:

• It's my bag. (Dat is mijn tas.)
• Is it your dog? (Is dat jouw hond?)
• His time is up. (Zijn tijd is om.)
• Her package has arrived. (Haar pakketje is gearriveerd.)

6) Vragende bijvoeglijke naamwoorden

Vragende bijvoeglijke naamwoorden veranderen een zelfstandig naamwoord en worden gebruikt om informatie te verkrijgen. Zij worden alleen gebruikt in vraagzinnen, en zij moeten ALTIJD door een zelfstandig naamwoord vergezeld worden.

Voorbeelden:

• Whose cup is this? (Wiens beker is dit?)
• I don't agree with this. Whose decision was this? (Ik ben het er niet mee eens. Wiens beslissing was dit?)
• Which rope do you want us to bring? (Welke touwen wil je dat wij meenemen?)
• Which of the movies do you want to watch? (Welke van deze films wil je kijken?)

7) Numerieke bijvoeglijke naamwoorden

Numerieke bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt om een exact aantal telbare dingen of mensen aan te geven. Zij geven onder andere hoeveelheden, volgorde en plaatsing van zelfstandige naamwoorden. In tegenstelling tot kwantitatieve bijvoeglijke naamwoorden kunnen numerieke bijvoeglijke naamwoorden ALLEEN met telbare zelfstandige naamwoorden gebruiken.

Voorbeelden:

• I passed my exam with 98% score. (Ik slaagde mijn examen met 98%.)
• Can you buy two apples, please? (Kan jij alsjeblieft twee appels kopen?)
• She would like to order five steaks. (Zij wil graag vijf steaks bestellen.)

8) De trappen van vergelijking

De vergelijkende en overtreffende trap (trappen van vergelijking) zijn in het Engels vergelijkbaar met die in het Nederlands. De bijvoeglijke naamwoorden veranderen telkens van schrijfwijze. Hoe dit bij beide gebeurt, wordt hieronder uitgelegd.

Voorbeelden:

• I study longer than him. (Ik studeer langer dan hem.)
• I am smaller than you. (Ik ben kleiner dan jij.)
• You're older than my brother. (Jij bent ouder dan mijn broer.)