Klokkijken in het Nederlands
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inAls je de Nederlandse getallen hebt geleerd dan ken je al veel woorden die gebruikt worden om te vertellen hoe laat het is. Kunnen klokkijken in het Nederlands is erg handig en je kunt deze woorden gebruiken als iemand aan je vraagt hoe laat het is of als je een afspraak wilt maken.
De seconde: 60 seconden in een minuut.
De minuut: 60 minuten in een uur.
Het uur: 24 uren in een dag.
Kwartier: 15 minuten
Drie kwartier: 45 minutes (3 x 15 minuten)
De Nederlandse klok is verdeeld in vier kwarten. Als wordt vooruit gekeken naar het volgende (half) uur dan gebruik je het woord voor, als wordt teruggekeken op het (half) uur dat afgelopen is dan gebruik je het woord over.
Volg online taallessen met een professionele leraar
Met de volgende afbeeldingen leer je per 5 minuten de tijd te zeggen, de tijdsperiode van 2 uur tot 3 uur wordt als voorbeeld gebruikt. De uitleg staat onder elke afbeelding.
de woorden het is worden gebruikt om te zeggen hoe laat het is.
In dit kwart wordt teruggekeken op het vorige hele uur.
A = het is (twee) uur.
B = het is vijf over (twee).
C = het is tien over (twee).
D = het is kwart over (twee).
In dit kwart wordt vooruitgekeken op het volgende half uur.
A = het is tien voor half (drie).
B = het is vijf voor half (drie).
C = het is half (drie).
In dit kwart wordt teruggekeken op het vorige half uur.
A = het is 5 over (half drie)
B = het is 10 over (half drie)
In dit kwart wordt vooruitgekeken op het volgende uur.
A = het is kwart voor (drie).
B = het is tien voor (drie).
C = het is vijf voor (drie).
D = het is (drie) uur.
In de Nederlandse spreektaal wordt een 12 uurs tijdnotatie gebruikt, in de Nederlandse schrijftaal kun je wel gebruik maken van een 24 uurs tijdnotatie.
Deze woorden worden gebruik om aan te geven welk dagdeel het is:
Het is negen uur 's ochtends/'s morgens.
Het is twee uur 's middags.
Het is negen uur 's avonds.
Deze vragen kun je stellen als je wilt weten hoe laat het is, hoelaat iets begint of hoelang iets bezig is.
Vraag: Hoe laat is het?
Antwoord: Het is vijf voor half vier.
Vraag: Welk uur is het?
Antwoord: Het is vijf uur.
Vraag: Hoe laat ga je naar huis?
Antwoord: Ik ga naar huis om zes uur.
Vraag: Hoelang blijf je daar?
Antwoord: Ik blijf daar van negen uur tot drie uur.