Overslaan en naar de inhoud gaan
Onze cursussen
Meld je gratis aan
Inloggen
Toggle navigation
Inloggen
Meld je gratis aan
Toggle navigation
Nederlandse grammatica
Nederlandse werkwoorden vervoegen
Nederlandse hulpwerkwoorden
Oefen de hulpwerkwoorden 2
Toggle navigation
Nederlandse grammatica
1
Nederlandse redekundige zinsontleding
1.1
Nederlandse zinsdelen ontleden
Oefen de zinsdelen 1
Oefen de zinsdelen 2
1.2
Nederlandse persoonsvorm
Selecteer de persoonsvormen
Welk woord is de persoonsvorm?
Zet de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud
1.3
Nederlands onderwerp
Vind het onderwerp 1
Vind het onderwerp 2
Vind het onderwerp 3
1.4
Nederlands werkwoordelijk gezegde
Vind het werkwoordelijk gezegde 1
Vind het werkwoordelijk gezegde 2
1.5
Nederlands naamwoordelijk gezegde
Vind het naamwoordelijk gezegde 1
Naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Vind het naamwoordelijk gezegde 2
1.6
Nederlands lijdend voorwerp
Vind het lijdend voorwerp 1
Vind het lijdend voorwerp 2
Vind het lijdend voorwerp 3
1.7
Nederlands meewerkend voorwerp
Vind het meewerkend voorwerp 1
Vind het meewerkend voorwerp 2
1.8
Nederlands voorzetselvoorwerp
Vind het voorzetselvoorwerp 1
Vind het voorzetselvoorwerp 2
1.9
Nederlandse bijwoordelijke bepaling
Vind de bijwoordelijke bepalingen 1
Welke vraag beantwoord de bijwoordelijke bepaling?
1.10
Nederlandse hoofdzinnen en bijzinnen
Oefen de hoofdzinnen en bijzinnen 1
Oefen de hoofdzinnen en bijzinnen 2
1.11
Nederlandse vraagzinnen
Oefen de vraagzinnen 1
Oefen de vraagzinnen 2
1.12
Nederlandse ontkenning
Oefen de ontkenning 1
Oefen de ontkenning 2
2
Nederlandse lidwoorden
Lidwoorden oefenen 1
Lidwoorden oefenen 2
Lidwoorden oefenen 3
Welk lidwoord hoort bij het zelfstandige naamwoord?
3
Nederlandse zelfstandige naamwoorden
Oefen de zelfstandige naamwoorden 1
Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
3.1
Geslacht van Nederlandse zelfstandige naamwoorden
Oefen het geslacht van de zelfstandige naamwoorden (de/het) 1
Oefen het geslacht van de zelfstandige naamwoorden 2
3.2
Meervoud van Nederlandse zelfstandige naamwoorden
Meervoud oefenen 1
Meervoud oefenen 2
3.3
Nederlandse verkleinwoorden
Oefen de verkleinwoorden 1
Oefen de verkleinwoorden 2
Oefen de verkleinwoorden 3
4
Nederlandse voornaamwoorden
4.1
Nederlandse persoonlijke voornaamwoorden
Welk persoonlijk voornaamwoord zie je op de afbeelding?
Oefen de persoonlijke voornaamwoorden 1
Hen of hun?
Oefen de persoonlijke voornaamwoorden 2
4.2
Nederlandse bezittelijke voornaamwoorden
Oefen de bezittelijke voornaamwoorden 1
Oefen de bezittelijke voornaamwoorden 2
Oefen de bezittelijke voornaamwoorden 3
Oefen de bezittelijke voornaamwoorden 4
4.3
Nederlandse wederkerende voornaamwoorden
Oefen de wederkerende voornaamwoorden 1
Oefen de wederkerende voornaamwoorden 2
Verschil bezittelijk, persoonlijk en wederkerend voornaamwoord
4.4
De wederkerige voornaamwoorden
Oefen de wederkerige voornaamwoorden 1
Oefen de persoonlijke, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden
4.5
Nederlandse aanwijzende voornaamwoorden
Oefen de aanwijzende voornaamwoorden 1
Oefen de aanwijzende voornaamwoorden 2
4.6
Nederlandse betrekkelijke voornaamwoorden
Oefen de betrekkelijke voornaamwoord 1
Oefen de betrekkelijke voornaamwoord 2
Oefen de betrekkelijke voornaamwoorden 3
4.7
Nederlandse onbepaalde voornaamwoorden
Oefen de onbepaalde voornaamwoorden 1
Oefen de onbepaalde voornaamwoorden 2
4.8
Nederlandse vragende voornaamwoorden
Oefen de vragende voornaamwoorden 1
Oefen de vragende voornaamwoorden 2
Sleep het juiste antwoord bij de juiste vraag.
5
Nederlandse voorzetsels
Oefen de voorzetsels 1
Oefen de voorzetsels 2
5.1
Nederlandse voorzetsels van plaats (tussen, naast)
Oefen de voorzetsels van plaats 1
Oefen de voorzetsels van plaats 2
5.2
Nederlandse voorzetsels van beweging (over, naar)
Oefen de voorzetsels van beweging 1
Oefen de voorzetsels van beweging 2
5.3
Nederlandse voorzetsels van tijd (sinds, tot)
Oefen de voorzetsels van tijd 1
Oefen de voorzetsels van tijd 2
5.4
Lijst van Nederlandse voorzetsels
6
Nederlandse bijvoeglijke naamwoorden
Oefen de bijvoeglijke naamwoorden 1
Oefen bijvoeglijke naamwoorden 2
Oefen de bijvoeglijke naamwoorden 3
Oefen de bijvoeglijke naamwoorden 4
6.1
Uitgangen van Nederlandse bijvoeglijke naamwoorden
Oefen de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden 1
Oefen de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden 2
6.2
Nederlandse trappen van vergelijking
Vergrotende trap invullen
Overtreffende trap invullen
Als of dan?
7
Nederlandse bijwoorden
Oefen de bijwoorden 1
Oefen de bijwoorden 2
7.1
Nederlandse bijwoorden van tijd (vandaag, morgen)
Oefen de bijwoorden van tijd 1
Oefen de bijwoorden van tijd 2
7.2
Nederlandse bijwoorden van manier (snel, goed)
Oefen de bijwoorden van manier 1
Oefen de bijwoorden van manier 2
7.3
Nederlandse bijwoorden van plaats (hier, daar)
Oefen de bijwoorden van plaats 1
Oefen de bijwoorden van plaats 2
7.4
Nederlandse bijwoorden van kwantiteit (veel, weinig)
Oefen de bijwoorden van kwantiteit 1
Oefen de bijwoorden van kwantiteit 2
7.5
Nederlandse bijwoorden van frequentie (altijd, vaak)
Oefen de bijwoorden van frequentie 1
Oefen de bijwoorden van frequentie 2
7.6
Nederlandse bijwoorden van graad (heel, erg)
Oefen de bijwoorden van graad 1
Oefen de bijwoorden van graad 2
7.7
Nederlandse bijwoorden van modaliteit (misschien)
Oefen de bijwoorden van modaliteit 1
Oefen de bijwoorden van modaliteit 2
8
Nederlandse voegwoorden
Oefen de voegwoorden 1
Oefen de voegwoorden 2
9
Nederlandse werkwoorden vervoegen
9.1
Tegenwoordige tijd
Oefening Nederlandse tegenwoordige tijd 1
Oefening Nederlandse tegenwoordige tijd 2
9.1.1
Nederlandse onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
Oefen de onvoltooid tegenwoordige tijd 1
Oefen de onvoltooid tegenwoordige tijd 2
Oefening voor onvoltooid tegenwoordige tijd
Oefening onvoltooid tegenwoordige tijd
9.1.2
Nederlandse voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
Oefen de voltooid tegenwoordige tijd 1
Oefen de voltooid tegenwoordige tijd 2
Oefen de voltooid tegenwoordige tijd 3
Oefen de voltooid tegenwoordige tijd 4
9.2
Verleden tijd
Oefening Nederlandse verleden tijd 1
Oefening Nederlandse verleden tijd 2
9.2.1
Nederlandse onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
Oefen de onvoltooid verleden tijd 1
Oefen de onvoltooid verleden tijd 2
Oefen de onvoltooid verleden tijd 3
Oefen de onvoltooid verleden tijd
9.2.2
Nederlandse voltooid verleden tijd (v.v.t.)
Oefen de voltooid verleden tijd (sterke werkwoorden)
Oefen de voltooid verleden tijd (zwakke werkwoorden)
Oefen de voltooid verleden tijd
Oefening voor voltooid verleden tijd
9.3
Toekomende tijd
Oefen de Nederlandse toekomende tijd 1
Oefen de Nederlandse toekomende tijd 2
9.3.1
Nederlandse onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
Oefen de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd 1
Oefen de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd 2
Oefen de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
Oefening voor onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
9.3.2
Nederlandse voltooid tegenwoordige toekomende tijd
Oefen de voltooid tegenwoordige toekomende tijd
Oefening Nederlandse voltooid tegenwoordige toekomende tijd
Oefen de Nederlandse voltooid tegenwoordige toekomende tijd
Nederlandse voltooid tegenwoordige toekomende tijd oefening
9.3.3
Nederlandse onvoltooid verleden toekomende tijd
Oefen de onvoltooid verleden toekomende tijd 1
Oefen de onvoltooid verleden toekomende tijd 2
Oefening voor onvoltooid verleden toekomende tijd
Oefening onvoltooid verleden toekomende tijd
9.3.4
Nederlandse voltooid verleden toekomende tijd
Oefen de voltooid verleden toekomende tijd 1
Oefen de voltooid verleden toekomende tijd
Oefening voltooid verleden toekomende tijd
Oefening voor de voltooid verleden toekomende tijd
9.4
Nederlandse hulpwerkwoorden
Oefen de hulpwerkwoorden 1
Oefen de hulpwerkwoorden 2
9.4.1
Hebben vervoegen
9.4.2
Zijn vervoegen
9.4.3
Worden vervoegen
9.5
Nederlands zelfstandig werkwoord
Oefen de zelfstandig werkwoord 1
Oefen de zelfstandige werkwoorden 2
9.6
Nederlandse koppelwerkwoorden
Oefen de koppelwerkwoord 1
Oefen de koppelwerkwoorden 2
9.7
Nederlandse infinitief (werkwoorden met en zonder 'te')
Oefening Nederlandse infinitieven 1
Oefening Nederlandse infinitieven 2
9.8
Nederlandse zwakke werkwoorden
Oefen de Nederlandse zwakke werkwoorden 1
Oefen de Nederlandse zwakke werkwoorden 2
9.8.1
Antwoorden vervoegen
9.8.2
Openen vervoegen
9.8.3
Vertellen vervoegen
9.8.4
Wachten vervoegen
9.9
Nederlandse sterke werkwoorden
Oefen de Nederlandse sterke werkwoorden 1
Oefen de Nederlandse sterke werkwoorden 2
9.9.1
Kunnen vervoegen
9.9.2
Mogen vervoegen
9.9.3
Willen vervoegen
9.9.4
Zullen vervoegen
9.10
Nederlandse modale werkwoorden
Oefen de Nederlandse modale werkwoorden 1
Oefen de Nederlandse modale werkwoorden 2
9.10.1
Moeten vervoegen
9.10.2
Hoeven vervoegen
9.11
Nederlandse gebiedende wijs
Oefen de Nederlandse gebiedende wijs 1
Oefen de Nederlandse gebiedende wijs 2
9.12
Nederlandse actief en passief
Oefening Nederlandse passief
Oefening Nederlandse actief en passief
9.13
Nederlandse scheidbare en onscheidbare werkwoorden
Oefen Nederlandse scheidbare en onscheidbare werkwoorden 1
Oefen Nederlandse scheidbare en onscheidbare werkwoorden 2
9.14
Nederlands onvoltooid deelwoord
Oefen het Nederlands onvoltooid deelwoord 1
Oefen het Nederlands onvoltooid deelwoord 2
9.15
Nederlands voltooid deelwoord
Oefening Nederlands voltooid deelwoord (zwakke werkwoorden)
Oefening Nederlands voltooid deelwoord (sterke werkwoorden)
Oefening Nederlands voltooid deelwoord (compleet onregelmatige werkwoorden)
9.16
Nederlandse aanvoegende wijs
Oefen de aanvoegende wijs 1
Oefen de aanvoegende wijs 2
9.17
Lijst van Nederlandse werkwoorden
10
Nederlandse spellingsregels
Oefen de hulpwerkwoorden 2
Er zijn 5 soorten hulpwerkwoorden, aan jou de taak om de juiste soort te kiezen voor de dikgedrukte hulpwerkwoorden.
Inhoudstafel oefening.
Terug naar de les
Oefen de hulpwerkwoorden 1
Oefen de hulpwerkwoorden 2