Persoonlijke voornaamwoorden in het Duits
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inPersoonlijke voornaamwoorden zijn woorden die personen benoemen in een zin zonder daarbij de naam te noemen. Je ziet vaak de persoonlijke voornaamwoorden die als eerste, tweede of derde persoon worden aangeduid. Ook wordt het gebruikt om over onszelf of andere mensen te praten. Let op, persoonlijke voornaamwoorden worden aangepast aan de naamval.
Bijvoorbeeld:
Volg online taallessen met een professionele leraar
Let op, persoonlijke voornaamwoorden in de genitief worden alleen nog in de oudere literatuur gebruikt.
nominatief | accusatief | datief | nederlandse vertaling |
---|---|---|---|
ich | mich | mir | ik / mij / aan mij |
du | dich | dir | jij / jou / aan jou (informeel enkelvoud) |
er | ihn | ihm | hij / hem / aan hem |
sie | sie | ihr | zij / haar / aan haar |
es | es* | ihm* | het / het |
wir | uns | uns | wij / ons / naar ons |
ihr | euch | euch | hun / je / aan jou (informeel meervoud) |
Sie | Sie | Ihnen | zij, zij, aan jou (formeel enkelvoud en meervoud) |
sie | sie | ihnen | ze / hen / aan hen |
Let op, onthoud goed dat zelfstandige naamwoorden een geslacht hebben.
Er zijn 3 verschillende manieren om 'sie' aan te duiden. Zij (enkelvoud) zij (meervoud) en U (formeel). Dit kan voor verwarring zorgen.
Hoe kan je dit voorkomen?
Bijvoorbeeld:
sie hat (zij heeft) or sie haben (zij hebben).
persoonlijk voornaamwoord | Nederlands | voorbeeld in het Duits | voorbeeld in het Nederlands |
---|---|---|---|
ich | ik | Ich fahre mit dem Auto. | Ik rij met de auto. |
du | jij | Du fährst das Auto. | Jij rijdt met de auto. |
er | hij | Er fährt mit dem Auto. | Hij rijdt met de auto. |
sie | zij | Sie fährt mit dem Auto. | Zij rijdt met de auto |
es | het | Es fährt mit dem Auto. | Het rijdt met de auto. |
wir | we | Wir fahren mit dem Auto. | Wij rijden met de auto. |
ihr | jullie | Ihr fahrt mit dem Auto. | Jullie rijden met de auto. |
Sie | u | Sie fahren mit dem Auto. | U rijdt met de auto. |
sie | zij | Sie fahren mit dem Auto. | Zij rijden met de auto. |
Het is nu aan jou om te laten zien dat je de persoonlijke voornaamwoorden de baas bent. Maak de oefeningen, succes!