Trappen van vergelijking van Franse bijwoorden
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inDe trappen van vergelijking van het bijwoord volgen dezelfde structuur als die van het bijvoeglijk naamwoord. Alleen wordt het bijvoeglijk naamwoord hier vervangen door een bijwoord.
Volg online taallessen met een professionele leraar
Vergelijking | Voorbeeldzin | Vertaling |
---|---|---|
De stellende trap | Arthur et Jean courent vite | Arthur en Jean lopen snel |
De vergrotende trap | - : Arthur court moins vite que Jean. = : Arthur court aussi vite que Jean. + : Arthur court plus vite que Jean. | - : Arthur loopt minder snel dan Jean. = : Arthur loopt even snel als Jean. + : Arthur loopt sneller dan Jean. |
De overtreffende trap | -- : Arthur court le moins vite. ++ : Arthur court le plus vite. | -- : Arthur loopt het minst snel. ++ : Arthur loopt het snelst. |
Ook als bijwoord hebben de woorden 'goed' en 'slecht' een andere vorm. Daarnaast ook nog 'veel' en 'weinig'.
Trappen | Vertaling |
---|---|
Le moins bien (--) | Het minst goed |
Moins bien (-) | Minder goed |
Bien | Goed |
Aussi bien (=) | Even goed |
Mieux (+) | Beter |
Le mieux (++) | Het best |
Trappen | Vertaling |
---|---|
Mal | Slecht |
Aussi mal (=) | Even slecht |
Plus mal (+) | Slechter |
Le plus mal (++) | Het slechtst |
Trappen | Vertaling |
---|---|
Beaucoup | Veel |
Autant (=) | Evenveel |
Plus (+) | Meer |
Le plus (++) | Het meest |
Trappen | Vertaling |
---|---|
Peu | Weinig |
Aussi peu (=) | Even weinig |
Moins (+) | Minder |
Le moins (++) | Het minst |
In sommige collocaties blijven bepaalde adjectieven onveranderlijk en gedragen ze zich dus als bijwoorden.
Adjectief | Collocatie | Vertaling | Voorbeeldzin | Vertaling |
---|---|---|---|---|
bas | parler bas tomber bas viser bas voler bas | stil spreken laag vallen laag mikken laag vliegen | La souffleuse parlait trop bas. Comment a-t-elle pu tomber si bas? Ne vise-t-elle pas trop bas? Les hirondelles volent bas. | De souffleuse sprak te stil. Hoe is ze zo laag kunnen vallen? Mikt ze niet te laag? De zwaluwen vliegen laag. |
bon | sentir bon tenir bon | lekker ruiken volhouden | Comme les roses sentaient bon! Ma soeur a tenu bon. | De rozen roken echt lekker! Mijn zus heeft volgehouden. |
cher | coûter cher payer cher | duur zijn duur betalen | Ces livres coûtent cher. Elle paie très cher sa liberté. | Die boeken zijn duur. Ze betaalt duur voor haar vrijheid. |
clair | voir clair | klaar zien | Mauro n'y voit pas clair. | Mauro ziet het niet klaar. |
dur | frapper (/cogner) dur travailler dur | hard slaan hard werken | La police lui cognait dur. J'ai a toujours travaillé dur. | De politie sloeg hem hard in elkaar. Ik heb altijd al hard gewerkt. |
faux | chanter faux | vals zingen | Britney Spears chantait faux. | Britney Spears zong vals. |
ferme | boire ferme discuter ferme s'ennuyer ferme | stevig drinken heftig discussiëren zich duchtig vervelen | Les gars buvaient ferme. Mes parents discutaient ferme à table. Les enfants s'ennuyent ferme. | De jongens dronken stevig. Mijn ouders discussieerden heftig aan tafel. De kinderen vervelen zich duchtig. |
fort | frapper (/cogner) fort crier fort | hard slaan luid roepen | Comme vous frappez fort! Ils ont crié très fort. | Wat kloppen jullie hard! Ze hebben heel luid geroepen. |
gros | jouer gros gagner gros | grof spelen grof geld verdienen | N'ont-ils pas joué un peu gros? Les commerçants gagnent gros ces jours-ci. | Hebben ze niet een beetje grof gespeeld? De handelaars verdienen de dag van vandaag grof geld. |
haut | Haut les mains! parler haut | Handen omhoog! luid spreken | Haut les mains, messieurs! Elle parlait trop haut. | Handen omhoog, heren! Ze sprak te luid. |
juste | chanter juste deviner juste viser juste | juist zingen juist raden juist mikken | Ils ne chantaient pas juste. Mes parents avaient deviné juste. Vise juste, Nathalie! | Ze zongen niet juist. Mijn ouders hadden het juist geraden. Mik juist, Nathalie! |
lourd | peser lourd | zwaar wegen | Ma valise pesait trop lourd. | Mijn valies woog te veel. |
mauvais | sentir mauvais | vies ruiken, stinken | Il y a des fleurs qui sentent mauvais. | Er zijn bloemen die stinken. |
net | s'arrêter net | plotseling stoppen | La conductrice s'est arrêtée net. | De conductrice stopte plots. |
sec | boire sec (= ferme) démarrer sec | stevig drinken hard wegrijden | Mes oncles buvaient sec. La voiture a démarré sec. | Mijn nonkels dronken stevig. De auto reed hard weg. |