| Adverbs of time | Example | Translation |
|---|
| Gisteren | - Gisteren gingen zij naar dansles.
- Gisteren heeft hij een huis gekocht.
| - They went to dance class yesterday.
- He bought a house yesterday.
|
| Vandaag | - Vandaag gaan we winkelen.
- Vandaag wordt het warm.
| - Today we are going to go shopping.
- It will be warm today.
|
| Morgen | - We moeten morgen vroeg opstaan.
- Het feestje begint morgen.
| - We have to wake up early tomorrow.
- The party starts tomorrow.
|
| Nu | - Ik ga nu leren.
- U gaat nu eten.
| - I am going to study now.
- You are going to eat now.
|
| Dan | - Dan ga ik tennissen.
- Dan krijgt hij bijles.
| - Then I go to tennis.
- He will then get tutoring.
|
| Later | - Later word ik een dansleraar.
- Dat maken we later af.
| - I will become a dance teacher later.
- We will finish that later.
|
| Vanavond | - Vanavond gaan we naar de bioscoop.
- Vanavond gaan we naar een feestje.
| - Tonight, we will go to the cinema.
- We go to a party tonight.
|
| Gisteravond | - Gisteravond aten we spaghetti.
- We keken een film gisteravond.
| - Last night we ate spaghetti.
- We watched a movie last night.
|
| Vanmorgen | - Vanmorgen kwam ik eerder naar werk.
- Ik was mijn sleutels vergeten vanmorgen.
| - This morning I came to work early.
- I forgot my keys this morning.
|
| Volgende week | - Volgende week gaat zij op vakantie.
- De toetsweek begint volgende week.
| - She goes on holiday next week.
- The exam week starts next week.
|
| Al | - Ik ben al 3 weken aan het leren.
- Ze is al 2 dagen geleden langs gekomen.
| - I am already studying for 3 weeks.
- She has already visited 2 days ago.
|
| Onlangs | - Onlangs begon ik met werken bij de dierenwinkel.
- Zij is onlangs bij de tandarts geweest.
| - I started working at the petstore recently.
- She has visited the dentist recently.
|
| De laatste tijd | - De laatste tijd eet hij geen vlees meer.
- Ik heb haar de laatste tijd niet meer gezien.
| - He does not eat meat lately.
- I have not seen her lately.
|
| Snel | - Zullen we snel weer afspreken?
- Ik moet snel naar de trein.
| - Should we meet again soon?
- I have to go to the train soon.
|
| Meteen | - Ik ga meteen naar huis.
- Je moet meteen je huiswerk maken.
| - I go home immediately.
- You have to do your homework immediately.
|
| Nog steeds | - Ze is nog steeds aan het werk.
- Ik heb nog steeds geen cadeau.
| - She is still working.
- I still don't have a present.
|
| Nog | - Ik ben er nog niet achter gekomen.
- Ben je al wezen winkelen? Nog niet.
| - I haven't found out about it yet.
- Did you go shopping? Not yet.
|
| Geleden | - Het is lang geleden.
- 3 jaar geleden stopte ik met tennis.
| - It is long ago.
- I stopped playing tennis 3 years ago.
|
| Straks | - We gaan straks naar de stad.
- Ze gaat straks zwemmen.
| - We go to the city later.
- She goes swimming later.
|
