Lesoverzicht
Verbergen- 1.Wanneer voorzetsel 'à', 'de', 'en' of 'chez' gebruiken
- 2.Voorzetsels Nederlands-Frans
- 2.1.Voorzetsel 'in' = préposition 'en', 'à'
- 2.2.Voorzetsel 'naar' = préposition 'à', 'chez', etc
- 2.3.Voorzetsel 'bij' = préposition 'chez'
- 2.4.Voorzetsel 'met' = préposition 'à', 'en'
- 2.5.Voorzetsel 'tot' = préposition 'à', 'jusque'
- 3.Voorzetsels Frans-Nederlands
- 3.1.Préposition 'de' = voorzetsel 'van', 'uit', etc
- 3.1.1.Voorbeelden:
- 3.1.2.Voorbeelden:
- 4.Oefeningen
- 4.1.Meerkeuze oefening op à, de, en of chez
- 4.2.Invuloefening op voorzetsels à/de/en/chez in het Frans
- 4.3.Voorzetsels van landen en steden oefenen
De Franse voorzetsels (les prépositions) hebben verschillende betekenissen wanneer ze vertaald worden naar het Nederlands. De voorzetsels 'à', 'de', 'en' en 'chez' komen soms overeen qua inhoud. Wanneer gebruik je dan juist welk voorzetsel?
Heb je een vraag?
Volg online taallessen met een professionele leraar
- Native en geverifieerde leraren
- Gratis proefles
- Inclusief lesmateriaal
Schrijf je gratis in 1. In + maand, (leer)jaar of seizoen = préposition 'en'
- En 2013 - In 2013
- En été - In de zomer
- En troisième année - In het derde leerjaar
- En juin - In juni
OPGELET: bij de lente gebruiken we het voorzetsel 'à + le' dus 'au printemps'.
2. In + eeuw = préposition 'a'
- Au sixième siècle - In de zesde eeuw
- Au vingtième siècle - In de twintigste eeuw
3. In + tijdsduur = préposition 'en'
- Je suis prêt en vingt minutes. - Ik ben klaar in 20 minuten.
- Tu serais surprise de ce que tu peux apprendre en une semaine. - Je zou verbaasd zijn over wat je in een week kan leren.
Hier kan je 'in een tijdspanne van' erbij denken. Ik ben klaar in (een tijdsspanne van) 20 minuten. Als je wilt verwijzen naar de toekomst kan je 'over' erbij bedenken en gebruiken we het voorzetsel 'dans'. Je suis prêt dans vingt minutes - Ik ben klaar over 20 minuten. Je vais apprendre le français dans une semaine. - Ik zal Frans leren over een week.
4. In + een vak, een wetenschap = préposition 'en'
- Elle est forte en économie. - Ze is sterk in economie.
- Il est spécialisé en informatique. - Hij is gespecialiseerd in informatica.
5. In/naar + stad, dorp = préposition 'à'
- Maurice est allé à Paris. - Maurice is naar Parijs geweest.
- Elena habite à Barcelone. - Elena woont in Barcelona.
6. In/naar + land, werelddeel = verschillende opties
- Voor een vrouwelijke naam = préposition 'en'
- Voor een mannelijke naam = préposition 'au'
- Voor een mannelijke naam dat begint met een klinker = préposition 'en'
- Voor een naam in het meervoud = préposition 'aux'
Voorbeelden:
- Christophe habite en Belgique. - Christophe woont in België.
- Tu vas au Portugal? - Ga je naar Portugal?
- Il habite en Iran. - Hij woont in Iran.
- Ils partent aux Pays-Bas. - Ze vertrekken naar Nederland.
7. In/naar/op + eiland, eilandengroep = verschillende opties
- Voor een eiland met lidwoord = préposition 'en'
- Voor een eiland zonder lidwoord = préposition 'à'
- Voor een eilandengroep (meervoud) = préposition 'aux'
Voorbeelden:
- Elle va en Sicile. - Ze gaat naar Sicilië.
- Nous partons à Madagascar. - Wij vertrekken naar Madagascar.
- Ils feront une croisière aux Caraïbes. - Ze zullen een cruise maken naar de Caraïben.
Er zijn hierboven al enkele combinaties waarbij zowel 'in' als 'naar' kan worden gebruikt. Hieronder volgen er nog enkele.
1. Naar + plaats = préposition 'à', 'pour', 'vers'
- Je vais à la boulangerie. - Ik ga naar de bakkerij.
- Il prend le train pour Bruxelles. - Hij neemt de trein naar Brussel.
- Nous roulons vers le nord. - We rijden naar het noorden.
2. Naar/bij + personen = préposition 'chez'
- Je vais chez le boulanger. - Ik ga naar de bakker.
- Tu vas chez grand-mère? - Ga je naar oma?
- Tu es chez toi demain? - Ben jij morgen thuis?
1. Bij + bedrijven = prépositon 'chez'
- Il travaille chez Colruyt. - Hij werkt bij Colruyt.
- Il y a une grève chez Renault. - Er is een staking bij Renault.
1. Met + transportmiddel = verschillende opties
- Bij voertuigen waarbij we instappen = préposition 'en'
- Bij andere voertuigen = préposition 'à'
Voorbeelden:
- Ils vont en train. - Ze gaan met de trein.
- Maurice est à pied. - Maurice is te voet.
- Elle vient à vélo ou en voiture? - Komt ze met de fiets of met de auto?
2. 'Met' aan de telefoon = verschillende opties
- Allô, ici Laurence. - Hallo, met Laurence.
- Puis-je parler à Maurice? - Kan ik met Maurice spreken?
1. Tot bij afscheid = préposition 'à'
- À demain. - Tot morgen.
- Au revoir. - Tot ziens
2. Tot bij afstand/duur = préposition 'jusque' + voorzetsel of bijwoord
- Ce train va jusqu'à Paris. - Deze trein rijdt tot in Parijs.
- On peut stationner jusque devant la boulangerie. - Je mag parkeren tot voor de bakkerij.
Het Franse voorzetsel 'de' heeft in het Nederlands verschillende betekenissen.
- Un an de travail - Eén jaar werk
- Le prof de français - De leraar Frans
- La leçon de néerlandais - De Nederlandse les
- Je vous remercie de votre attention. - Ik dank jullie voor jullie aandacht.
- Le train de Bruxelles a du retard. - De trein uit Brussel heeft vertraging.
Om het land van oorsprong aan te duiden zijn er verschillende opties:
- Bij een vrouwelijk land = préposition 'de'
- Bij een land dat begint met een klinker = préposition 'd''
- Bij een mannelijk land dat begint met een medeklinker = préposition 'du'
- Bij een land in het meervoud = préposition 'des'
- Le vin vient de France. - De wijn komt uit Frankrijk.
- Je préfère les vins d'Italie. - Ik verkies Italiaanse wijnen.
- Mais il a emporté le vin du Portugal. - Maar hij heeft wijn meegenomen uit Portugal.
- Mes parents rentront des États-Unis. - Mijn ouders komen terug thuis uit de Verenigde Staten.