Hulpwerkwoorden être en avoir in het Frans

Wat zijn hulpwerkwoorden?

Een hulpwerkwoord (un auxiliaire) is een werkwoord dat een betekenis specificeert van de werking van het ander (hoofd)werkwoord. Het hulpwerkwoord komt dus niet zelfstandig voor.

De onregelmatige werkwoorden avoir (hebben) en être (zijn) hebben een belangrijke functie in het Frans. Naast zelfstandig gebruik, worden ze ook ingezet als hulpwerkwoord om werkwoorden in de samengestelde tijd (le temps composé) samen te stellen. In de samengestelde tijden wordt het hulpwerkwoord gevolgd door een voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. 

Heb je een vraag?

Volg online taallessen met een professionele leraar

1. Native en geverifieerde leraren
2. Gratis proefles
3. Inclusief lesmateriaal

HUGUES JPM P.

Elodie O.

Mayte C.

Corentin D.

Ivetta I.

Assemien Martial K.

Stefaan L.

Jasmin B.

Nicole H.

Michael B.

Schrijf je gratis in

Het hulpwerkwoord 'avoir'

'Avoir' wordt altijd gebruikt voor het samenstellen van overgankelijke werkwoorden, dat zijn werkwoorden die altijd een lijdend voorwerp bij zich kunnen hebben. De meeste werkwoorden worden met 'avoir' vervoegd. Ook onpersoonlijke werkwoorden maken gebruik van het hulpwerkwoord 'avoir'. 

Voorbeeld

• Nous avons découvert une jolie grotte. - We hebben een mooie grot ontdekt.
• Tu as construit cette maison. - Jij hebt dit huis gebouwd.
• Elle a souri au bel homme. - Ze heeft gelachen naar de mooie man.
• Il a plu tout la nuit. - Het heeft de hele nacht geregend.

Het hulpwerkwoord 'être'

'Être' wordt minder vaak gebruikt als hulpwerkwoord dan 'avoir', maar is daarom niet minder belangrijk. Zo wordt 'être' gebruikt voor de samengestelde tijden van wederkerende werkwoorden, alle passieve werkwoorden en enkele onovergankelijke werkwoorden (= werkwoorden die nooit een lijdend voorwerp bij zich kunnen hebben). Daarnaast zijn er 16 werkwoorden waarbij 'être' hoort en deze leer je best vanbuiten:

1. Naître - Geboren worden
2. Aller - Gaan
3. Venir - Komen
4. Arriver - (Aan)komen
5. Entrer* - Binnengaan
6. Monter* - Naar boven gaan
7. Descendre* - Afdalen
8. Rester - Blijven
9. Tomber - Vallen
10. Sortir* - Naar buiten gaan
11. Partir - Vertrekken
12. Passer* - Doorgaan
13. Retourner* - Terugkeren
14. Devenir - Worden
15. Mourir - Sterven
16. Rentrer - Terugkeren

 Ook de werkwoorden samengesteld met één van bovenstaande werkwoorden, bijvoorbeeld bij 'venir' zoals 'revenir' en 'intervenir', hebben 'être' als werkwoord. 

Voorbeeld

• Je suis restée jusqu'au soir. - Ik ben gebleven tot s'avonds. 
• Je me suis lavé ce matin. - Ik heb me gewassen deze morgen.
• Elle est née hier. - Ze is gisteren geboren.
• Les graines sont mangées par les oiseaux. - De zaadkorrels zijn opgegeten door de vogels.

Opmerkingen

1. Enkele van de 16 werkwoorden met 'être' zijn soms toch overgankelijk en dus vervoegd met 'avoir'. Deze werkwoorden die beide vormen kunnen aannemen, zijn aangeduid met een '*' in bovenstaande lijst.

Let bij de voorbeelden goed op (het gebrek aan) het onderlijnde lijdend voorwerp!

Voorbeelden:

• Je suis rentré en courant. - Ik ben al lopend naar huis gegaan.
• J'ai rentré ma bicyclette. - Ik heb mijn fiets binnengezet.
• Il est sorti avec Hélène. - Hij is uitgegaan met Hélène.
• Il a sorti sa bicyclette. - Hij heeft zijn fiets buitengezet.
• Elle est montée dans sa chambre. - Ze is naar boven gegaan in haar kamer.
• Elle a monté sa valise. - Ze heeft haar koffer naar boven gebracht.
• Je suis passée par la. - Ik ben daar voorbij gegaan.
• Je lui ai passé le plat. - Ik heb hem de schaal doorgegeven.

2. Sommige onovergankelijke werkwoorden worden vervoegd met het hulpwerkwoord 'avoir' om een actie kenbaar te maken en vervoegd met 'être' om een bepaalde staat uit te drukken.

Voorbeelden:​

• Ils ont divorcé le mois dernier. - Ze zijn vorige maand gescheiden.
• Elle est divorcée. - Ze is gescheiden.