Nederlandse hoofdzinnen en bijzinnen
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inIn dit hoofdstuk leer je over de Nederlandse hoofdzin. De hoofdzin is een zelfstandige zin, die niet als zinsdeel of zinsdeelstuk in een andere zin voorkomt. Om de hoofdzinnen te kunnen begrijpen, moet de woordvolgorde worden uitgelegd.
De hoofdzin is een zelfstandige zin. Deze zin bevat de belangrijkste elementen, namelijk het onderwerp en de persoonsvorm. Het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp of een ander werkwoord kunnen ook worden toegevoegd aan de hoofdzin. Hieronder kun je de woordvolgorde van Nederlandse hoofdzinnen vinden.
Volg online taallessen met een professionele leraar
Om de woordvolgorde in het Nederlands te begrijpen, wordt de zin opgedeeld in zes verschillende delen. De tabel hieronder toont de verschillende delen en welke woorden er geplaatst kunnen worden.
Zinplaats | 1. Eerste zinsplaats | 2. Werkwoord | 3. Onderwerp | 4. Middenstuk | 5. Laatste werkwoordsplaats | 6. Laatse zinsdeel |
---|---|---|---|---|---|---|
Woorden die op de zinsplaats kunnen staan. |
|
|
|
|
|
|
In een Nederlandse hoofdzin kunnen alleen een onderwerp en een persoonsvorm staan. Je hebt dan een basis hoofdzin:
1. Onderwerp | 2. Persoonsvorm |
---|---|
De bel | ging. |
Karel | loopt. |
Om meer inhoud in een zin te creëren, kan het lijdend voorwerp worden toegevoegd.
1. Onderwerp | 2. Persoonsvorm | 3. Lijdend voorwerp |
---|---|---|
Zij | koopt | de bloemen. |
Wij | hebben | een auto. |
Aan een hoofdzin kan ook een werkwoord aan het eind van de zin worden toegevoegd. Dit is meestal het voltooid deelwoord of de infinitief.
1. Onderwerp | 2. Persoonsvorm | 3. Lijdend voorwerp | 4. Voltooid deelwoord / infinitief |
---|---|---|---|
Zij | heeft | de bloemen | gekocht. |
Floor | heeft | de boeken | meegenomen. |
De tijdsbepalingen en plaatsbepaling worden na de persoonsvorm geplaatst. De tijdsbepalingen komen voor de plaatsbepalingen.
Een bijzin is een zin die het onderdeel van een zinsdeel kan zijn of een zinsdeel. De persoonsvorm staat altijd achteraan in de bijzin.
Bijvoorbeeld: 'Anne, die net afgestudeerd is, zoekt werk.'
In dit geval is 'die net afgestudeerd is' de bijzin en 'Anne zoekt werk' is de hoofdzin.
In hoofdzinnen staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats, maar in bijzinnen staat deze meestal op een van de achterste plaatsen. De plaats van de persoonsvorm wordt ingenomen door een deelwoord of infinitief.
De tabel toont de woordvolgorde in bijzinnen.
Zinsplaats | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. |
---|---|---|---|---|---|---|
Wat komt er op de zinsplaats? |
|
|
|
|
|
|
Niet in alle bijzinnen komt een onderwerp voor, het onderwerp is dan in de hoofdzin terug te vinden:
'Anne antwoordde me Jelle niet gezien te hebben.'
Hoofdzin: 'Anne antwoordde me'
Bijzin: 'Jelle niet gezien te hebben'
In het Nederlands worden nevenschikking en onderschikking gebruikt om het verband tussen delen van een samengestelde zin te beschrijven. Een samengestelde zin heeft meerdere hoofdzinnen of een of meerdere bijzinnen. Een enkelvoudige zin heeft dus een hoofdzin en een persoonsvorm.
Wanneer er twee of meerdere hoofdzinnen zijn, betreft het een nevenschikking. De hoofdzinnen worden samengevoegd door de voegwoorden: 'en', 'of', 'maar' en 'want'. Bij een nevenschikking gaan de deelzinnen nog steeds over het hetzelfde onderwerp, zonder deze opnieuw te noemen:
Deze nevenschikkende zinnen kunnen worden opgedeeld in: 'Ik ging naar de supermarkt. Ik kocht een pak melk. Ik liep naar huis.'
Ondergeschikte bijzinnen behoren tot de hoofdzin. Deze relatie wordt aangeduid door de voegwoorden: 'dat', 'of', 'waar', 'omdat', 'doordat', en 'als'. Deze bijzinnen kunnen verschillende functies hebben. Zij kunnen dezelfde functies als de andere woorden in de zin hebben. Om erachter te komen welke functie een bijzin heeft, kun je proberen de bijzin door één woord te vervangen (deze zijn dikgedrukt in de zinnen hieronder). Vervolgens ontleed je deze zin volgens de regels. De functie van het woord is vervolgens de functie van de bijzin:
Bekijk onderstaande video voor een extra uitleg van de functie van de bijzinnen.
Test of je de uitleg begrepen hebt met de onderstaande oefeningen.