Indirecte rede in het Frans (le discours indirect)
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inIn het Frans onderscheiden we net zoals in het Nederlands, de directe rede (le discours direct) en de indirecte rede (le discours indirect). De indirecte rede wordt gebruikt om over te brengen wat iemand anders heeft gezegd of dacht. De transformatie van een directe naar een indirecte rede vereist enkele grammaticale veranderingen. In de directe rede citeert men de woorden van iemand zoals ze uitgesproken zijn. Men zet die woorden dus tussen aanhalingstekens. In de indirecte reden haalt men de woorden van iemand onrechtstreeks aan, na een inleidend werkwoord.
Volg online taallessen met een professionele leraar
In de indirecte rede worden de zinnen verbonden met een voegwoord:
Directe rede | Indirecte rede | Vertaling | |
---|---|---|---|
Que | Paul dit: "il pleut" | Paul dit qu'il pleut. | Paul zegt dat het regent. |
Si | Est-ce que vous sortez? | Il a demandé si vous sortez. | Hij vroeg of jullie uitgaan. |
De + infinitief | Viens maintenant! | Elle demande de venir maintenant. | Ze vraagt om nu te komen. |
Ce qui / Ce que | Qu'est ce qui se passe? | Il demande ce qui se passe. | Hij vraagt wat er gebeurt. |
Vragend voornaamwoord | Où allez-vous? | Il demande où vous allez. | Hij vraagt waar jullie gaan. |
De indirecte reden wordt ingeleid door volgende werkwoorden:
Zoals je wel weet, wordt de indirecte rede niet langer tussen aanhalingstekens geschreven. Hierdoor ondergaat de zin enkele grammaticale veranderingen omtrent de werkwoordtijden, tijdsmarkeringen, persoonlijke voornaamwoorden, aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden en bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden.
Wanneer de zin die de spreker aanduidt geformuleerd is in de tegenwoordige tijd, blijft de zin in de tegenwoordige tijd. Ook bij de imparfait blijft de tijd dezelfde.
Directe rede | Indirecte rede | Vertaling | |
---|---|---|---|
Indicatif présent | Paul dit: "il pleut" | Paul dit qu'il pleut | Paul zegt dat het regent. |
Imparfait | "Le feu était au vert" | Il a confirmé que le feu était au vert. | Hij heeft bevestigd dat het licht op groen stond. |
Wanneer de zin die de spreker aanduidt geformuleerd is in de verleden tijd, verandert de werkwoordstijd in de indirecte rede.
Wijziging | Directe rede | Indirecte rede | Vertaling |
---|---|---|---|
1 | Il m'a dit: "je vais bien". | Il m'a dit qu'il allait bien. | Hij heeft me gezegd dat het goed met hem ging. |
2 | Il m'a dit: 'je partirais". | Il m'a dit qu'il partirait. | Hij heeft me gezegd dat hij zou vertrekken. |
3 | Il m'a dit: "nous aurons terminé de faire nos devoirs. | Il m'a dit qu'ils auraient terminé de faire leurs devoirs. | Hij heeft me gezegd dat ze hun huiswerk zouden hebben afgemaakt. |
4 | Il m'a dit: "j'ai appris ma leçon". | Il m'a dit qu'il avait appris sa leçon. | Hij heeft me gezegd dat hij zijn les had begrepen. |
Bij het gebruik van de gebiedende wijs in de directe rede, gebruikt men een infinitief in de indirecte reden.
Ook de tijdsmarkeringen moeten worden veranderd.
Directe rede | Indirecte rede |
---|---|
Aujourd'hui - Vandaag | Ce jour-là - Die dag |
Hier - Gisteren | La veille - De vorige dag |
Demain - Morgen | Le lendemain - De volgende dag |
Le jour prochain - De volgende dag | Le jour suivant - De volgende dag |
In deze situaties moet je logisch nadenken. Wanneer de spreker praat over zichzelf, gebruik je logischerwijs de 3e persoon enkelvoud.
Directe rede | Indirecte rede | Vertaling |
---|---|---|
Elle m'a dit: "je pense aller lui parler". | Elle m'a dit qu'elle pensait aller lui parler. | Ze heeft me gezegd dat ze dacht om met hem te gaan praten. |
Il m'a raconté: "nous sommes sortis avec eux". | Il m'a raconté qu'ils étiez sortis avec eux. | Hij heeft me verteld dat ze waren uitgegaan met hun. |
Il m'a demandé: "vous viendrez aussi?". | Il m'a demandé si nous viendrions aussi. | Hij heeft me gevraagd of wij ook zouden komen. |
Elle m'a demandé: "tu vas partir en vacances?". | Elle m'a demandé si j'allais partir en vacances. | Ze heeft me gevraagd of ik ging vertrekken op reis. |
In de indirecte rede gebruik je een aanwijzend voornaamwoord om te vermelden wat de spreker zei.
Directe rede | Indirecte rede | Vertaling |
---|---|---|
Il m'a dit: "je n'ai plus ce jouet". | Il m'a dit qu'il n'avais plus ce jouet-là. | Hij heeft me gezegd dat hij dat speelgoed niet meer had. |
Elle a dit: "cet enfant est malin". | Elle a dit que cet enfant-là était malin. | Ze heeft gezegd dat dat kind daar ondeugend was. |
Elle a dit: "je vais régler ce problème". | Elle a dit qu'elle réglerait ce problème-là. | Ze heeft gezegd dat ze dat probleem daar zou regelen. |
In de indirecte rede worden bezittelijke voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden gebruikt om te vermelden wat gezegd werd. Ook in dit geval moet je logisch nadenken om te zin aan te passen aan de situatie.
Directe rede | Indirecte rede | Vertaling |
---|---|---|
Il m'a demandé: 'tu pourrais me rendre mon livre?". | Il m'a demandé si je pouvais lui rendre son livre. | Hij heeft me gevraagd of ik hem zijn kon teruggeven. |
Elle m'a dit: "je suis dans votre maison". | Elle m'a dit qu'elle était dans notre maison. | Ze heeft me gezegd dat ze is ons huis was. |
Elle m'a dit: "cette robe est à moi". | Elle m'a dit que cette robe-là était le sien. | Ze heeft me gezegd dat die jurk daar de hare was. |
Nous avons dit: "nous avons volé votre repas". | Nous avons dit que nous avions volé leur repas. | Wij hebben gezegd dat wij hun maaltijd hadden gestolen. |