Conjugaison du verbe 'openen' néerlandais

Aperçu de la leçon

1.Tableaux de conjugaison du verbe régulier 'openen' (ouvrir) en néerlandais
1.1.Temps simples et composés
1.2.Futur
1.3.Imperatif
1.4.Infinitif
1.5.Participes

Tableaux de conjugaison du verbe régulier 'openen' (ouvrir) en néerlandais

Vous trouverez ici toutes les conjugaisons du verbe 'openen'. Le verbe ouvrir peut être conjugé avec être et avoir. Pour insister sur l'action on le conjuge ici avec avoir ou 'hebben'.

Tu as une question ?

Prends des leçons en ligne avec un enseignant professionnel

Professeurs natifs et vérifiés
Cours d'essai gratuit
Matériel didactique inclus

Marijke G.

Pieter S.

Jonathan O.

Rignald I.

Nicole H.

Angelo V.

Clarisse N.

Lauren D.

Josanne V.

An K.

Enregistre-toi gratuitement

1) Temps simples et composés

Sujet	Présent simple	Imparfait	Passé composé	Plus-que-parfait
Ik	open	opende	heb geopend	had geopend
Jij, u	opent	opende	hebt geopend	had geopend
Hij, zij, het	opent	opende	heeft geopend	had geopend
Wij	openen	openden	hebben geopend	hadden geopend
Jullie	openen	openden	hebben geopend	hadden geopend
Zij	openen	openden	hebben geopend	hadden geopend

2) Futur

Sujet	Futur simple	Conditionnel présent	Futur antérieur	Conditionnel passé
Ik	zal openen	zou openen	zal hebben geopend	zou hebben geopend
Jij, u	zult openen	zou openen	zult hebben geopend	zou hebben geopend
Hij, zij, het	zal openen	zou openen	zal hebben geopend	zou hebben geopend
Wij	zullen openen	zouden openen	zullen hebben geopend	zouden hebben geopend
Jullie	zullen openen	zouden openen	zullen hebben geopend	zouden hebben geopend
Zij	zullen openen	zouden openen	zullen zijn geopend	zouden zijn geopend

3) Imperatif

Imperatif	Sujet
-	Ik
Open	Jij, u
-	Hij, zij, het
-	Wij
Openen	Jullie
-	Zij

4) Infinitif

Présent	Passé
openen	openden

5) Participes

Participe présent	Participe passé
openend	geopend

Sujets liés à la grammaire: