Nederlandse persoonlijke voornaamwoorden
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inHet persoonlijk voornaamwoord in een zin verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. De persoonlijke voornaamwoorden zijn een belangrijk, maar ook een lastig onderdeel van de Nederlandse taal. Ook mensen die Nederlands als moedertaal hebben, maken soms nog fouten met de persoonlijke voornaamwoorden. Voornamelijk de voornaamwoorden hen en hun worden vaak verkeerd gebruikt.
De persoonlijk voornaamwoorden kunnen in het Nederlands gebruikt worden als onderwerp. Het onderwerp in de zin is de persoon die de actie onderneemt.
Er zijn twee vormen van het persoonlijk voornaamwoord als het onderwerp van de zin:
Voorbeeld:
Benadrukte vorm | Voorbeeld | Onbenadrukte vorm | Voorbeeld |
---|---|---|---|
Ik | Ik ga naar school, maar mijn zusje blijft thuis. | Ik | Ik ga naar mijn oma vanmiddag. |
Jij | Jij maakt het huiswerk. | Je | Je loopt naar de winkels. |
U | Pardon, kunt u mij de weg vertellen, want zij wist het niet. | U | Pardon, kunt u mij misschien helpen? |
Hij | Hij gaat naar huis, maar zijn vrienden willen nog blijven. | Hij | Hij studeert in Amsterdam. |
Zij | Zij is weer te laat, zoals altijd. | Ze | Ze is er vandaag niet. |
Dit/dat (het-woorden) | Dat (het mes) kan je toch niet gebruiken. | Het | Het (het shirt) is nu te koop in de winkels. |
Deze/die (de-woorden) | Die (de broek) heb ik net nieuwe gekocht. | Hij | Hij (de film) komt volgende week in de bioscoop. |
Wij | Wij gaan morgen hardlopen. | We | We kwamen te laat op school. |
Jullie | Jullie eten veel, maar zij eten bijna niks. | Jullie | Jullie gaan vandaag naar het strand. |
Zij | Zij zijn altijd vrolijk. | Ze | Ze luisteren niet. |
Deze/die | Deze (oorbellen) wil ik niet. | Ze | Ze (de schoenen) zijn te groot. |
Volg online taallessen met een professionele leraar
De persoonlijke voornaamwoorden kunnen ook gebruikt worden als het object in de zin. Het object is niet het onderwerp van de zin, maar degene die de actie ondergaat of eraan meewerkt.
Er zijn ook twee vormen van het persoonlijk voornaamwoord als het object:
Benadrukte vorm | Voorbeeld | Onbenadrukte vorm | Voorbeeld |
---|---|---|---|
Mij | Ze heeft dat aan mij verteld en niet tegen jou. | Me | Ze heeft me dat verteld. |
Jou | Ik heb jou gister geholpen en niet haar. | Je | Ik heb je gister geholpen. |
U | Hij heeft u een bloem gegeven. | U | Ik hielp u graag. |
Hem | Ik liep met hem mee naar huis. | Hem | Hij heeft hem een boek gegeven. |
Haar | Roos heeft haar gisteren nog gezien. | Haar | Zij praten met haar. |
Dit/dat (het-woorden) | Ik heb dat (het tasje) meegenomen. | Het | Hij heeft het (het huis) gekocht. |
Deze/die (de-woorden) | Deze (de lepel) heb ik niet nodig, maar het mes wel. | Hem | Ik hoef hem (de pen) niet. |
Ons | Hij vertelde het verhaal gisteren aan ons. | Ons | Nee, zij heeft ons nog niet gebeld vandaag. |
Jullie | Wij voetballen vaak met jullie. | Jullie | Zij heeft jullie toevallig gisteren bij de supermarkt gezien. |
Hun/hen | Ik ging met hen mee. | Ze | Ik ging met ze naar de dierentuin. |
Deze/die | Deze (de bananen) vind ik niet lekker. | Ze | Ik vind ze (de appels) lekker. |
In zinnen staan de persoonlijke voornaamwoorden altijd alleen, er staat nooit een zelfstandig naamwoord bij. Een persoonlijk voornaamwoord kan namelijk een zelfstandig naamwoord vervangen. Het persoonlijke voornaamwoord in de zin kan ook worden vervangen door een naam:
Het lidwoord 'het kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn. Als dit zo is, staat er geen zelfstandig naamwoord achter. Ook kan 'het' worden vervangen door het woord 'dat':
Wanneer bepaalde zaken moeten worden beschreven, kunnen de persoonlijke voornaamwoorden 'het' en 'hij' allebei gebruikt geworden:
1. 'Het' wordt gebruikt voor onzijdige woorden (woorden met het lidwoord 'het'):
2. 'Hij' wordt gebruikt voor zowel mannelijke als vrouwelijke woorden (woorden met het lidwoord 'de'):
De voorwerpsvorm in de derde persoon meervoud is een vorm, waar veel moedertaalspekers moeite mee hebben. Er zijn een aantal regels voor deze vorm, die in veel gevallen gelden:
1. 'Hen' wordt gebruikt na een voorzetsel. Voorzetsels zijn bijvoorbeeld: aan, achter, voor, bij, met en op.
Bijvoorbeeld:
2. 'Hen' wordt ook gebruikt wanneer het als een lijdend voorwerp gebruikt wordt. Het lijdend voorwerp in een zin kan worden gevonden door te vragen: 'Wie of wat + alle zinsdelen?'
Bijvoorbeeld:
1. 'Hun' wordt gebruikt wanneer het als meewerkend voorwerp gebruikt wordt. Er kan een voorzetsel bij gedacht worden, hoewel deze geen in de zin staat. Hierdoor wordt hier snel de fout gemaakt om 'hen' te gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Als er een voorzetsel voor staat is het hen: Ik geef het bord aan hen. Als er geen voorzetsel bij staat is het hun.
Kijk of je de uitleg begrepen hebt, door de oefeningen te doen!