Nederlands voorzetselvoorwerp
Meld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inMeld je gratis aan voor alle informatie over privélessen en onze beschikbare groepscursussen (A1, A2, B2, B2, C1, C2)
Schrijf je gratis inIn dit hoofdstuk maak je kennis met de volgende stap van het redekundig ontleden, namelijk het vinden van het voorzetselvoorwerp. In dit hoofdstuk leer je wat het voorzetselvoorwerp precies is en hoe je het kunt vinden in een zin.
In het Nederlands is het voorzetselvoorwerp een zinsdeel dat altijd begint met een vast voorzetsel. Het voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel dat een vaste combinatie vormt met het hoofdwerkwoord van de zin. Het voorzetselvoorwerp kan voorkomen bij zowel naamwoordelijke als werkwoordelijke gezegdes.
'Ik wacht op de bus.'
'Op de bus' is in deze zin het voorzetselvoorwerp.
Volg online taallessen met een professionele leraar
Qua functie lijkt het voorzetselvoorwerp erg op het lijdend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling. Het drukt uit waar het gezegde betrekking op heeft. Het grote verschil tussen het lijdend voorwerp en het voorzetselvoorwerp zit in de vorm.
Het voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel en een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Bijvoorbeeld:
Zin 1: Tim kijkt een film. 'Een film' is het lijdend voorwerp.
Zin 2: Tim kijkt naar een film. 'Naar een film' is het voorzetselvoorwerp.
Het verschil tussen het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling heeft te maken met de band met het werkwoord.
Het voorzetselvoorwerp heeft vaak een figuurlijke betekenis.
Er is geen vraag die gesteld kan worden om het voorzetselvoorwerp te vinden. Het is belangrijk dat je het voorzetselvoorwerp kunt herkennen. Om zeker te weten of je te maken hebt een voorzetselvoorwerp, moet je drie dingen onthouden:
Niet alle zinnen hebben een voorzetselvoorwerp.
Het voorzetselvoorwerp vinden is de zevende stap in het proces van het redekundig ontleden, zoek dus eerst de andere zinsdelen voordat je opzoek gaat naar het voorzetselvoorwerp.
Voorbeeldzin: Ik wacht in de stad op mijn broer.
Doe de oefeningen om te kijken of je het hebt begrepen.