Duitse tijden en de werkwoorden vervoegen

Duitse tijden

In iedere taal vormen de werkwoorden de basis van een zin. Het vertelt iets over de tegenwoordige tijd (Präsens), verleden tijd (Präteritum, Perfekt, Plusquamperfekt) of de toekomende tijd (Futur 1 + 2). 

Heb je een vraag?

Volg online taallessen met een professionele leraar

1. Native en geverifieerde leraren
2. Gratis proefles
3. Inclusief lesmateriaal

Dina P.

Annelie P.

Christiaan E.

Lara R.

Holger V.

HUGUES JPM P.

Geert J.

Eleonore G.

Bianka B.

Niccolò C.

Schrijf je gratis in

Alle werkwoordsvormen

Voorbeelden

Hieronder zie je het werkwoord eten uitgewerkt in alle verschillende werkwoordsvormen.

Tegenwoordige tijd (Präsens)

De tegenwoordige tijd wordt in veel situaties gebruikt. Door het te gebruiken spreek je over het heden of iets wat aan de gang is.

• Ich esse. - Ik eet.
• Ich spiele gerne mit meinen Freunden. - Ik speel graag met mijn vrienden.

Onvoltooid verleden tijd (Präteritum)

De onvoltooid verleden tijd bestaat uit 1 werkwoord. Het geeft feiten of acties weer die in het verleden hebben plaatsgevonden, maar kunnen nog steeds aan de gang zijn.

• Ich aß. - Ik at.
• Ich spielte gestern draußen. - Ik speelde gisteren buiten.

Voltooid tegenwoordige tijd (Perfekt)

De voltooid tegenwoordige tijd geruik je als een situatie in het verleden gebeurd en is afgesloten. Je gebruikt het als het resultaat of het gevolg van de situatie essentieel is.

• Ich habe gegessen. - Ik heb gegeten.
• Ich habe gestern draußen gespielt. - Ik heb gisteren buiten gespeeld.

Voltooid verleden tijd (Plusquamperfekt)

Je gebruikt de voltooid verleden tijd om over situaties te vertellen die eerder gebeurd zijn voor een andere situatie. De voltooid verleden tijd wordt zelden op zichzelf gebruikt.

Ich hatte gegessen (plusquamperfekt), bis ich plötzlich gehen musste (präteritum). - Ik had gegeten, tot ik plotseling moest gaan.

Toekomende tijd (Futur 1 + 2)

Futur 1

Je gebruikt de Futur I om iets te vertellen over doelstellingen of aannames voor de toekomst.

• Ich werde essen. - Ik zal eten.
• Ich werde meinen Abschluss machen. - Ik zal mijn diploma halen.

Futur 2

De Futur II beschrijft dat een actie in de toekomst in een bepaalde tijd gesloten en voltooid is.

• Ich werde gegessen haben. - Ik zal gegeten hebben.
• Ich werde erfolgreich sein. - Ik zal geslaagd zijn.